ECLI:NL:CRVB:2025:1057

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
25/448 APPA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om indexering Appa-pensioen en restitutie ingehouden buitenlandbijdrage afgewezen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juli 2025 uitspraak gedaan over het verzoek van een voormalige gedeputeerde van de provincie Noord-Holland om indexering van zijn Appa-pensioen en restitutie van een ingehouden buitenlandbijdrage. De verzoeker, geboren in 1946, ontving sinds 1 oktober 2011 een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet en een pensioen op grond van de Appa. Hij had in 2021 een verzoek ingediend voor inflatiecorrectie op zijn pensioen en restitutie van de buitenlandbijdrage, maar dit verzoek werd door de gedeputeerde staten afgewezen. De Raad oordeelde dat er geen wettelijke basis was voor de gewenste indexering, aangezien de pensioenen van het ABP voor het laatst waren geïndexeerd op 1 januari 2010. Bovendien was de aanspraak op restitutie door het verstrijken van de termijn van vijf jaar niet meer afdwingbaar. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen reden was om een voorlopige voorziening te treffen, en het beroep van de verzoeker werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

25/448 APPA, 25/449 APPA-VV
Datum uitspraak: 16 juli 2025
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak in het geding en op het verzoek om voorlopige voorziening tussen
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland (gedeputeerde staten)
SAMENVATTING
Deze zaken gaan over het verzoek van verzoeker om indexering van zijn Appa-pensioen en om restitutie van een ingehouden buitenlandbijdrage. Geoordeeld is dat gedeputeerde staten dat verzoek terecht hebben afgewezen.

PROCESVERLOOP

Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen een besluit van gedeputeerde staten van 29 oktober 2024. Verzoeker heeft tevens een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
Namens gedeputeerde staten heeft mr. J.J. Blanken, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2025. Verzoeker is niet verschenen. Gedeputeerde staten hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. Blanken.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Verzoeker, geboren in 1946, is werkzaam geweest als lid van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland. Hij ontvangt vanaf 1 oktober 2011 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet en een pensioen op grond van de Appa. [1] Van 2007 tot 2014 was verzoeker woonachtig in Frankrijk. In 2014 is hij naar Nederland geremigreerd.
1.2.
Bij brief van 9 november 2021 heeft verzoeker gedeputeerde staten verzocht om een inflatiecorrectie op het Appa-pensioen toe te passen over de periode vanaf 1 oktober 2011. Verder heeft hij verzocht om restitutie van de op grond van de Zorgverzekeringswet op het Appa-pensioen ingehouden buitenlandbijdrage [2] , waaronder het deel in het kader van de AWBZ [3] , over de periode van 1 oktober 2011 tot 1 april 2014. Bij brief van 10 februari 2022 heeft hij het verzoek herhaald en nader toegelicht.
1.3.
Met een besluit van 6 april 2022 hebben gedeputeerde staten het verzoek afgewezen.
1.4.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 6 april 2022. De behandeling van dit bezwaar is aangehouden in verband met een (hoger)beroepsprocedure [4] tussen verzoeker en het CAK [5] . Met een besluit van 29 oktober 2024 (bestreden besluit) hebben gedeputeerde staten het bezwaar ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de gevraagde inflatiecorrectie niet mogelijk is, omdat de pensioenen die ABP [6] uitkeert voor het laatst zijn geïndexeerd op 1 januari 2010. Gelet op artikel 157, eerste lid, van de Appa (oud) kan een Appa-pensioen vanaf die datum evenmin worden geïndexeerd. Met betrekking tot de gevraagde restitutie is erop gewezen dat een eventuele aanspraak daarop volgens vaste rechtspraak na een periode van vijf jaar niet meer afdwingbaar is en dat die termijn ten tijde van het verzoek van 9 november 2021 al was verstreken.
Het standpunt van verzoeker
2. Verzoeker heeft in beroep naar voren gebracht, kort samengevat, dat zijn verzoek van 9 november 2021 ten onrechte is afgewezen en hij heeft daarbij verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Het oordeel van de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.1.
Als beroep bij de Raad is ingesteld kan de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. [7] Als de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van het beroep, de hoofdzaak, geeft de wet de mogelijkheid om ook onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Deze situatie doet zich in deze zaak voor en ook verder zijn er geen redenen om niet onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. [8]
Beoordeling van de hoofdzaak
3.2.
In de eerste plaats stelt de voorzieningenrechter vast dat in deze beroepszaak aan de orde is de door verzoeker op 9 november 2021 gevraagde indexering van zijn Appa-pensioen en restitutie van de ingehouden buitenlandbijdrage, waaronder het AWBZ-deel. Over de overige onderwerpen die verzoeker in zijn beroepschrift heeft aangekaart, bevat het bestreden besluit geen beslissing. Daarover hoefde bij dat besluit ook geen beslissing te worden genomen, gelet op de inhoud van het verzoek van 9 november 2021. Die overige onderwerpen vallen daarom buiten de omvang van deze beroepszaak.
Indexering
3.3.
De indexering van pensioenen op grond van de Appa is gekoppeld aan de indexering van pensioenen van gepensioneerde overheidswerknemers in de zin van de Wet privatisering ABP die werkzaam zijn geweest in de sector Rijk. Dit volgt uit de regeling in de Appa zoals die in de bijlage bij deze uitspraak is weergegeven. Zoals ter zitting is besproken heeft tussen 1 januari 2010 en 1 juli 2022 geen indexering van ABP-pensioenen plaatsgevonden. Dit brengt mee dat er geen wettelijke basis is voor de door verzoeker gewenste indexering van zijn Appa-pensioen in de tussenliggende periode. Gedeputeerde staten hebben het verzoek van verzoeker op goede gronden afgewezen.
Restitutie
3.4.
Het is vaste rechtspraak [9] dat financiële aanspraken jegens de overheid op grond van de rechtszekerheid na een termijn van vijf jaar niet meer in rechte afdwingbaar zijn. Het beginsel van rechtszekerheid brengt niet mee dat de verschuldigdheid vervalt maar alleen dat voldoening van de schuld van de overheid niet meer kan worden afgedwongen. Uit deze rechtspraak volgt dat het verval van afdwingbaarheid in beginsel geldt voor alle financiële aanspraken jegens de overheid, behalve in het geval bij wet anders is voorzien of door de wetgever anders is beoogd. De Appa bevat geen bepalingen op grond waarvan de genoemde rechtsregel buiten toepassing moet blijven. Ook zijn er geen aanwijzingen dat de wetgever heeft beoogd dat aanspraken die voortvloeien uit de Appa ook na vijf jaar nog afdwingbaar zijn.
3.5.
Een eventuele aanspraak van verzoeker jegens gedeputeerde staten die verband houdt met de uitvoering van de Appa in de periode 1 oktober 2011 tot 1 april 2014 was ten tijde van het verzoek van 9 november 2021 dus niet meer afdwingbaar. Er zijn in dit geval geen bijzondere omstandigheden aanwezig die aanleiding geven om van deze regel af te wijken. Uit het beroepschrift moet worden opgemaakt dat verzoeker binnen de termijn van vijf jaar op de hoogte was althans kon zijn van de desbetreffende inhoudingen op zijn Appa-pensioen. Hij had tegen die inhoudingen dus eerder actie kunnen ondernemen. Verder merkt de voorzieningenrechter, meer ten overvloede, op dat de verschuldigdheid van de buitenlandbijdrage als zodanig niet door gedeputeerde staten wordt vastgesteld maar door (thans) het CAK. Gedeputeerde staten hebben in dit verband uitsluitend een ‘kassiersfunctie’ in het kader van de uitvoering van de Appa. [10] In een eerdere procedure bij de Raad is geoordeeld dat verzoeker over de jaren 2012 en 2013 een buitenlandbijdrage is verschuldigd. [11]
Voorlopige voorziening
4. Gelet op het voorgaande is er geen reden om een voorlopige voorziening te treffen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep slaagt niet. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Het verzoek om voorlopige voorziening zal worden afgewezen.
6. Omdat het beroep niet slaagt en het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen, krijgt verzoeker geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 6 april 2022 ongegrond;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van M. Ramanand als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2025.
(getekend) H. Lagas
(getekend) M. Ramanand

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:81, eerste lid
Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Artikel 8:86, eerste lid
Indien het verzoek wordt gedaan indien beroep bij de bestuursrechter is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers
Artikel 157, eerste lid, zoals dat luidde op 1 november 2011 en tot 1 januari 2020:
Een pensioen op grond van deze afdeling, waaronder niet begrepen de inbouw- en franchisebedragen, wordt telkens aangepast overeenkomstig een aanpassing aan een algemene bezoldigingswijziging, van een pensioen van een gepensioneerde overheidswerknemer in de zin van de Wet privatisering ABP die werkzaam is geweest in de sector Rijk.
Van 1 januari 2020 tot 1 juli 2022 luidde dit artikellid:
Een pensioen op grond van deze afdeling, waaronder niet begrepen de inbouw- en franchisebedragen, wordt telkens aangepast overeenkomstig een aanpassing aan een wijziging van het loon die in een collectieve arbeidsovereenkomst is overeengekomen, van een pensioen van een gepensioneerde overheidswerknemer in de zin van de Wet privatisering ABP die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam was bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Per 1 juli 2022 bepaalt artikel 157 van de Appa het volgende:
Ten aanzien van een pensioen op grond van deze afdeling, waaronder niet begrepen de inbouw- en franchisebedragen, is artikel 105 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 105, eerste lid, van de Appa luidt per 1 juli 2022 als volgt:
Een pensioen op grond van de tweede of de derde afdeling van deze wet, daaronder niet begrepen de inbouw- en franchisebedragen, wordt telkens aangepast overeenkomstig een verhoging met de consumentenprijsindex van een pensioen van een gepensioneerde overheidswerknemer in de zin van de Wet privatisering ABP die werkzaam is geweest bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Voetnoten

1.1 Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers.
2.2 Dit is, kort gezegd, een bijdrage voor het recht op zorg dat verzoeker in Frankrijk had ten laste van Nederland.
3.3 Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.
5.5 Centraal Administratie Kantoor.
6.6 Stichting Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds.
7.7 Artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
8.8 Artikel 8:86, eerste lid, van de Awb.
9.9 Uitspraak van 1 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3759.
10.10 Vergelijk de uitspraak van 15 mei 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:979.
11.11 Zie de uitspraak van 11 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2166. Het verzoek om herziening van deze uitspraak is afgewezen bij uitspraak van 2 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3241.