ECLI:NL:CRVB:2025:1084
Centrale Raad van Beroep
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA met betrekking tot medische onderbouwing en proceskostenveroordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juli 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante, een B.V., tegen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake een WIA-uitkering. De Raad had eerder op 21 augustus 2024 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd vastgesteld dat het bestreden besluit van het Uwv niet zorgvuldig was voorbereid. Het medisch onderzoek door het Uwv voldeed niet aan de vereiste zorgvuldigheid, omdat de werkneemster niet was onderzocht door een geregistreerde verzekeringsarts. De Raad had het Uwv opgedragen om dit gebrek te herstellen door een nieuwe medische beoordeling uit te laten voeren.
Na de tussenuitspraak heeft het Uwv een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingeschakeld, die op 12 november 2024 een spreekuurcontact heeft gehouden met de werkneemster en informatie heeft opgevraagd bij haar behandelaars. De verzekeringsarts concludeerde dat de eerder opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet aangepast hoefde te worden. Appellante betwistte echter de motivering van de aangenomen beperkingen en de duurzaamheid van de situatie.
De Raad oordeelde dat het Uwv in hoger beroep alsnog een deugdelijke medische onderbouwing had gegeven voor het bestreden besluit, maar dat dit besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand was gekomen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellante, die in totaal € 4.626,26 bedroegen, inclusief griffierechten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 9 juli 2025.