ECLI:NL:CRVB:2025:1117

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
29 juli 2025
Zaaknummer
22/1359 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om kwijtschelding van teruggevorderde bijstand door de Centrale Raad van Beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een verzoek om kwijtschelding van teruggevorderde bijstand. Appellant, die hartpatiënt is, verzocht om kwijtschelding van een openstaand bedrag van € 23.072,28, dat voortkwam uit eerdere besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal. Het college had het verzoek afgewezen, omdat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor kwijtschelding zoals gesteld in de Beleidsregel terugvordering, verhaal en invordering Participatiewet. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 11 juni 2025 heeft appellant zijn situatie toegelicht, waarbij hij benadrukte dat de ziekte van zijn echtgenote en zijn eigen gezondheidsproblemen een zware emotionele en financiële druk op zijn gezin uitoefenen. Desondanks oordeelde de Raad dat de door appellant aangevoerde omstandigheden geen dringende redenen opleverden om van verdere terugvordering af te zien. De Raad concludeerde dat de overgelegde stukken onvoldoende inzicht gaven in de actuele financiële situatie van appellant en dat de argumenten niet sterk genoeg waren om de afwijzing van het verzoek om kwijtschelding te weerleggen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en stelde vast dat het college terecht had geoordeeld dat er geen aanleiding was om van terugvordering af te zien. Appellant kreeg geen vergoeding voor het betaalde griffierecht, aangezien het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

22/1359 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 15 maart 2022, 21/3269 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal (college)
Datum uitspraak: 23 juli 2025
SAMENVATTING
Deze zaak gaat over een afwijzing van een verzoek om kwijtschelding van teruggevorderde bijstand. Volgens appellant zijn er omstandigheden die maken dat het college het openstaande bedrag volledig zou moeten kwijtschelden. Appellant krijgt geen gelijk.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het college heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 juni 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn zoon. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G. Bozkurt.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Aan appellant is met een besluit van 22 juli 2008 bedrijfskapitaal in de vorm van een rentedragende lening toegekend tot een bedrag van € 13.800,- op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Met een besluit van 29 september 2014 heeft het college het restant van de lening en de achterstallige rente tot een bedrag van € 9.441,29 van appellant en zijn echtgenote teruggevorderd, omdat zij niet voldeden aan hun rente- en aflossingsverplichtingen.
1.2.
Appellant ontving van 22 december 2014 tot en met 21 december 2015 bijstand als beëindigend zelfstandige op grond van het Bbz 2004 en de Participatiewet. Met een besluit van 6 maart 2017 heeft het college de bijstand over deze periode ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 14.982,20 teruggevorderd van appellant en zijn echtgenote, omdat appellant niet heeft voldaan aan zijn verplichting om over te gaan tot bedrijfsbeëindiging.
1.3.
De besluiten van 29 september 2014 en 6 maart 2017 staan in rechte vast.
1.4.
Op 23 januari 2021 heeft appellant verzocht om kwijtschelding van de in 1.1 en 1.2 bedoelde vorderingen, waarvan op 28 februari 2021 nog een bedrag van in totaal € 23.072,28 openstond.
1.5.
Met een besluit van 8 maart 2021, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 7 juli 2021 (bestreden besluit), heeft het college het verzoek om kwijtschelding afgewezen. Hieraan heeft het college, voor zover van belang, ten grondslag gelegd dat appellant en zijn echtgenote niet voldoen aan de voorwaarden voor kwijtschelding zoals gesteld in artikel 15, tweede lid, van de Beleidsregel terugvordering, verhaal en invordering Participatiewet, Ioaw en Ioaz gemeente Veenendaal 2017 (de Beleidsregel). Voor zover appellant een beroep op dringende redenen heeft gedaan, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat zich bijzondere omstandigheden voordoen die maken dat het college van terugvordering zou moeten afzien.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De toepasselijke Beleidsregel is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak omvat de bevoegdheid tot terugvordering ook de bevoegdheid om (gedeeltelijk) af te zien van verdere terugvordering, dus om het restant kwijt te schelden. [1] Ter invulling van de bevoegdheid om van (verdere) terugvordering af te zien heeft het college de Beleidsregel vastgesteld. Op grond van artikel 15, tweede lid, aanhef en onder e, van de Beleidsregel kan het college afzien van (verdere) invordering indien de belanghebbende een beroep doet op de aanwezigheid van dringende redenen en dit beroep door het college is gehonoreerd.
4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Volgens appellant had het college op grond van dringende redenen volledige kwijtschelding moeten verlenen. Hij heeft deze beroepsgrond, samengevat, als volgt toegelicht. Zijn echtgenote lijdt aan een ernstige aandoening, waardoor zij volledig arbeidsongeschikt is. Dit heeft zijn – emotionele en financiële – weerslag op het gezin. Hij is zelf hartpatiënt en de extra stress die wordt veroorzaakt door de handelwijze van het college heeft een negatieve invloed op zijn gezondheid. Verder is zijn inkomenspositie verslechterd door verminderde inkomsten en sterk gestegen kosten, onder meer als gevolg van de ziekte van zijn echtgenote. Hierdoor hebben hij en zijn gezin moeite om rond te komen nadat alle kosten van levensonderhoud en de studiekosten van zijn dochter zijn voldaan. Onder deze omstandigheden had het college volgens appellant moeten afzien van verdere terugvordering. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.3.
Het college heeft terecht geconcludeerd dat de omstandigheden zoals appellant die naar voren heeft gebracht geen dringende redenen opleveren om van verdere terugvordering af te zien. Dat appellant hartpatiënt is, is daarvoor op zichzelf onvoldoende. Met de stukken die appellant heeft overgelegd, namelijk een medicatieoverzicht en een afspraakbevestiging uit 2013 voor een dotterbehandeling, heeft hij dit niet aannemelijk gemaakt. Dat is alleen al niet het geval omdat deze stukken geen beeld geven over de actuele situatie en ook niet over de ernst van de problematiek. Dat de ziekte van zijn echtgenote zowel emotioneel als financieel zijn weerslag heeft op hem en zijn gezin, neemt de Raad zonder meer aan. Dit is echter onvoldoende om een dringende reden aan te nemen die tot kwijtschelding had moeten leiden. Hierbij is mede van belang dat het college appellant meerdere keren expliciet de mogelijkheid heeft geboden, ook in hoger beroep, om de gestelde financieel nijpende situatie te onderbouwen met stukken. Appellant heeft naar aanleiding hiervan alleen stukken overgelegd over hoge energiekosten in verband met de gezondheid van zijn echtgenote. Daarmee heeft appellant in beroep en desgevraagd in hoger beroep onvoldoende inzicht gegeven in zijn financiële situatie. Het college hoefde in de door appellant aangevoerde omstandigheden dan ook geen aanleiding te zien om van verdere terugvordering af te zien.

Conclusie en gevolgen

4.4.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van het verzoek om kwijtschelding in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en K.M.P. Jacobs en W.A. Timmer, in tegenwoordigheid van F. Sporrel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2025.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) F. Sporrel

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke beleidsregel

Beleidsregel terugvordering, verhaal en invordering Participatiewet, Ioaw en Ioaz gemeente Veenendaal 2017, geldend tot 22 november 2022.
Artikel 15
(…)
2. Het college kan besluiten af te zien van (verdere) invordering indien de belanghebbende:
a. gedurende tien jaar volledig aan zijn betaalverplichtingen heeft voldaan;
b. gedurende tien jaar weliswaar niet volledig aan zijn betaalverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog uit eigener beweging heeft betaald;
c. gedurende tien jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten;
d. een bedrag van tenminste 50% van de restsom ineens voldoet; dan wel
e. een beroep doet op de aanwezigheid van dringende redenen en dit beroep door het college is gehonoreerd.
(…)

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3084.