ECLI:NL:CRVB:2025:1117
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een verzoek om kwijtschelding van teruggevorderde bijstand door de Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een verzoek om kwijtschelding van teruggevorderde bijstand. Appellant, die hartpatiënt is, verzocht om kwijtschelding van een openstaand bedrag van € 23.072,28, dat voortkwam uit eerdere besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal. Het college had het verzoek afgewezen, omdat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor kwijtschelding zoals gesteld in de Beleidsregel terugvordering, verhaal en invordering Participatiewet. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 11 juni 2025 heeft appellant zijn situatie toegelicht, waarbij hij benadrukte dat de ziekte van zijn echtgenote en zijn eigen gezondheidsproblemen een zware emotionele en financiële druk op zijn gezin uitoefenen. Desondanks oordeelde de Raad dat de door appellant aangevoerde omstandigheden geen dringende redenen opleverden om van verdere terugvordering af te zien. De Raad concludeerde dat de overgelegde stukken onvoldoende inzicht gaven in de actuele financiële situatie van appellant en dat de argumenten niet sterk genoeg waren om de afwijzing van het verzoek om kwijtschelding te weerleggen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en stelde vast dat het college terecht had geoordeeld dat er geen aanleiding was om van terugvordering af te zien. Appellant kreeg geen vergoeding voor het betaalde griffierecht, aangezien het hoger beroep niet slaagde.