ECLI:NL:CRVB:2025:1119
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand wegens schending inlichtingenverplichting en op geld waardeerbare activiteiten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de herziening en terugvordering van bijstand aan appellante, die niet heeft gemeld dat zij op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht in de vorm van schoonheidsbehandelingen. Appellante ontving sinds 5 maart 2015 bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Naar aanleiding van een anonieme melding heeft het college van Burgemeester en Wethouders van Rotterdam onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante in strijd met haar inlichtingenverplichting geen melding heeft gemaakt van haar activiteiten, die op geld waardeerbaar zijn. Het college heeft daarop de bijstand herzien en een bedrag van € 1.370,- teruggevorderd. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij niet wist dat haar activiteiten onder de inlichtingenverplichting vielen, omdat de inkomsten gering waren en volgens het giftenbeleid niet gemeld hoefden te worden. De Raad heeft deze beroepsgrond verworpen en bevestigd dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden. De Raad oordeelde dat het college terecht de bijstand heeft herzien en het bedrag aan te veel ontvangen bijstand heeft teruggevorderd. De uitspraak van de rechtbank is in stand gelaten, en appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.