ECLI:NL:CRVB:2025:760

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
23/2613 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking, herziening en terugvordering van bijstand in verband met online gokactiviteiten en schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Overijssel. De appellant ontving sinds 27 oktober 2020 bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Deventer heeft de bijstand van de appellant ingetrokken en teruggevorderd, omdat hij inkomsten uit online gokactiviteiten niet had gemeld. De appellant stelde dat hij in bewijsnood verkeerde en niet in staat was om de benodigde gegevens van zijn gokactiviteiten te overleggen, omdat zijn online gokaccounts waren gesloten. De Raad oordeelde echter dat het mogelijk is om een verifieerbare administratie van online gokactiviteiten te verstrekken, en dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij geen toegang meer had tot zijn accounts. De Raad bevestigde dat de schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond vormt voor de intrekking van de bijstand. De herziening van de bijstand over de maand juli 2022, waarin de appellant een bedrag van € 115,- had gestort dat hij had gewonnen met gokken, werd ook in stand gehouden. De Raad oordeelde dat dit bedrag niet als gift kon worden aangemerkt, maar als inkomen dat in mindering moest worden gebracht op de bijstand. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van de appellant werd afgewezen.

Uitspraak

23/2613 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 9 augustus 2023, 23/943 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Deventer (college)
Datum uitspraak: 6 mei 2025

SAMENVATTING

Deze zaak gaat over het besluit van het college tot intrekking, herziening en terugvordering van bijstand van appellant over een aantal maanden. De reden van de intrekking is dat volgens het college het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld in verband met inkomsten uit online gokactiviteiten van appellant. Hij heeft die activiteiten en de daarmee behaalde winsten niet gemeld en ook naderhand niet inzichtelijk gemaakt. Appellant beroept zich op bewijsnood. Hij stelt dat het voor hem niet mogelijk is om aan administratieve gegevens van de online gokinstelling te komen. Om die reden moet volgens hem de vooronderstelling uit de rechtspraak over gokken in gokinstellingen ook in zijn geval worden toegepast. De reden van de herziening is dat appellant niet had vermeld dat hij in een maand een bedrag op zijn rekening heeft gestort dat als inkomen op de bijstand in mindering moest worden gebracht. Appellant vindt dat de storting als gift buiten beschouwing moet worden gelaten. Appellant krijgt op beide punten geen gelijk.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. T.E. van der Bent, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 10 februari 2025. Voor appellant is verschenen mr. Van der Bent. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door F.J.M. Wijnberg.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontving sinds 27 oktober 2020 bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Naar aanleiding van het feit dat de naam van appellant op een werklijst van maart 2022 van een vakantiepark stond vermeld, heeft een sociaal rechercheur van de afdeling inkomensondersteuning van de gemeente Deventer een onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand ingesteld.
1.2.
In het kader van dit onderzoek heeft de sociaal rechercheur onder meer bankafschriften bij appellant opgevraagd. Uit de door appellant overgelegde bankafschriften heeft de sociaal rechercheur afgeleid dat appellant mogelijk online gokt. De sociaal rechercheur heeft appellant vervolgens opgeroepen voor een gesprek op 2 november 2022. Appellant heeft tijdens dat gesprek verklaard dat hij online heeft gegokt, maar dat hij zijn account bij het gokbedrijf heeft opgezegd. Ook heeft hij verklaard dat hij vanaf 2019 naar [naam Casino] in [plaatsnaam] gaat. De winsten die hij met online gokken haalt, maakt hij over naar zijn zus in Libanon, die ziek is en geen zorgverzekering heeft. Hij betaalt zijn boodschappen uit de winsten bij [naam Casino] en hij stort deze op zijn bankrekening. Naar aanleiding van deze verklaring heeft het college appellant verzocht om nog een aantal gegevens te verstrekken, te weten bankafschriften over de maanden december 2021, januari 2022 en februari 2022 en een overzicht van al zijn gokaccounts en van de winsten over de periode van december 2021 tot en met oktober 2022 bij deze gokaccounts. Appellant heeft de gevraagde bankafschriften overgelegd en ook een e-mailbericht van 10 november 2022 aan zijn bewindvoerder waarin staat dat hij destijds heeft gebeld en dat zijn account is verwijderd, waardoor hij niet meer kan inloggen. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in de rapportages van 14 en 29 november 2022.
1.3.
In de onderzoeksresultaten heeft het college aanleiding gezien om met een besluit van 30 november 2022 de bijstand over de maanden april, mei, juni, september en oktober 2022 in te trekken en de kosten van bijstand tot een bedrag van € 5.308,25 van appellant terug te vorderen. Daarnaast heeft het college de bijstand over de maand juli 2022 herzien in verband met contant ontvangen inkomsten uit gokken tot een bedrag van € 115,-. Dit bedrag heeft appellant op zijn bankrekening gestort. Over deze maand heeft het college de teveel verleende bijstand tot een bedrag van € 115,- van appellant teruggevorderd.
1.4.
Met een besluit van 6 april 2023 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 30 november 2022 ongegrond verklaard.
1.4.1.
Aan de intrekking van de bijstand over de maanden april, mei, juni, september en oktober 2022, heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden door zijn online gokactiviteiten niet te melden. Appellant heeft niet alsnog inzicht gegeven in de omvang van zijn online gokactiviteiten en de daarmee behaalde winsten. Dat de online accounts van appellant zijn opgeheven, is onvoldoende voor de conclusie dat appellant geen administratie kan overleggen. Doordat appellant geen inzicht heeft gegeven in zijn online gokactiviteiten kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld over de maanden waarin appellant online heeft gegokt en moet de bijstand over die maanden worden ingetrokken. Omdat appellant als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting ten onrechte bijstand over die maanden heeft ontvangen moet die worden teruggevorderd.
1.4.2.
Aan de herziening van de bijstand over de maand juli 2022 heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant heeft verklaard dat hij het bedrag van € 115,- heeft verkregen door gokactiviteiten in het casino. Dit zijn inkomsten die in mindering moeten worden gebracht op de bijstand. Van een gift is geen sprake. Omdat appellant als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting ten onrechte bijstand over die maand heeft ontvangen moet die worden teruggevorderd.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de herziening, intrekking en terugvordering van de bijstand in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Online gokactiviteiten (april, mei, juni, september en oktober 2022)
4.1.
Vaststaat dat appellant in de maanden april, mei, juni, september en oktober 2022 online gokactiviteiten heeft verricht en dat hij hiervan geen melding heeft gemaakt bij het college. Niet in geschil is dat appellant daarmee de inlichtingenverplichting heeft geschonden.
4.2.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat zijn recht op bijstand over de maanden april, mei, juni, september en oktober 2022 wel kan worden vastgesteld, namelijk op dezelfde wijze als in de uitspraken van de Raad van 4 april 2023. [1] Omdat de online gokaccounts van appellant zijn gesloten, is het voor hem niet mogelijk om daar inzicht in te bieden. Het is voor hem, net als voor iemand die gokt in een casino, dus niet mogelijk om een administratie over te leggen van zijn gokactiviteiten. Appellant betoogt dat hij daarmee hetzelfde bewijsprobleem heeft als de Raad heeft aangenomen voor mensen die in een casino gokken. Vanwege dit bewijsprobleem heeft de Raad een vooronderstelling geformuleerd die inhoudt dat in het individuele geval de inkomsten uit gokactiviteiten in een gokinstelling, ongeacht welk gokspel is gespeeld, gelijk zijn aan de ingelegde bedragen. Deze vooronderstelling moet volgens appellant ook worden toegepast in zijn situatie. Uit de bankafschriften van appellant blijkt welke bedragen hij bij het online gokken heeft ingelegd, zodat het recht op bijstand over de maanden waarin hij online heeft gegokt wel kan worden vastgesteld. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.3.1.
De uitspraken van 4 april 2023 gaan over gokken in een gokinstelling. De Raad heeft in die uitspraken tot uitdrukking gebracht dat het bij gokken in een gokinstelling nagenoeg onmogelijk is om aannemelijk te maken welke bedragen met het verrichten van gokactiviteiten zijn ontvangen en dat het ook niet mogelijk is om een schatting van die bedragen te maken. Hierbij heeft de Raad overwogen dat wel aan de hand van pinopnames in een gokinstelling de verrichte gokactiviteiten en de daarmee verkregen bedragen aannemelijk kunnen worden gemaakt, omdat bij gokactiviteiten in een gokinstelling kan worden uitgegaan van de vooronderstelling dat de inkomsten daaruit – ongeacht welk gokspel is gespeeld – gelijk zijn aan de ingelegde bedragen, die zijn af te leiden uit de pinopnames.
4.3.2.
Anders dan bij een bezoek aan een gokinstelling is het bij onlinegokken in beginsel wèl mogelijk om een verifieerbare administratie of boekhouding te verstrekken waarin is opgenomen welke bedragen bij welk gokspel zijn ingezet, welk bedrag per speelbeurt is gewonnen en of de ontvangen bedragen eventueel weer opnieuw zijn ingezet en, zo ja, in hoeverre bij welk gokspel. Bij online gokken worden namelijk al deze gebeurtenissen geregistreerd in de gokaccounts van de betrokkene. Bij online gokken kan de betrokkene dus wel gegevens verstrekken aan de hand waarvan het mogelijk is om de gokopbrengsten, en daarmee ook het recht op bijstand, vast te stellen. Het is dan niet nodig om dat te doen met behulp van een vooronderstelling.
4.3.3.
Ook in het geval van appellant kan ervan worden uitgegaan dat via zijn gokaccounts een overzicht verstrekt kan worden van de bedragen die hij bij het gokken heeft ingezet, de bedragen die hij per speelbeurt heeft gewonnen en of hij de met het gokken ontvangen bedragen eventueel weer opnieuw heeft ingezet en, zo ja, in hoeverre bij welk gokspel. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit in zijn geval niet mogelijk is. Zijn betoog dat hij in bewijsnood verkeert omdat hij geen toegang meer had tot zijn accounts, treft al geen doel omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen toegang meer had of kon krijgen tot zijn accounts. Appellant heeft weliswaar een e-mailbericht aan zijn bewindvoerder overgelegd waarin hij schrijft: “Ik heb destijds gebeld en hun hebben mijn account verwijderd. Ik kan dus niet meer inloggen.”, maar hieruit blijkt niet dat appellant daadwerkelijk niet meer kon inloggen in zijn online gokaccounts. Ook is niet duidelijk over welk account appellant het in zijn e-mailbericht heeft en hoe het zit met zijn andere accounts. Verder blijkt nergens uit dat appellant op andere wijze heeft geprobeerd gegevens over zijn accounts te verkrijgen, bijvoorbeeld door een verzoek om inlichtingen bij de beheerder(s) van zijn accounts, en heeft appellant geen verifieerbare gegevens verstrekt waaruit blijkt dat dit niet mogelijk was. Alleen al daarom is de vooronderstelling zoals neergelegd in de uitspraak van 4 april 2023 hier niet van toepassing.
4.3.4.
Uit 4.3.1 tot en met 4.3.3 volgt dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand over de maanden waarin appellant online heeft gegokt niet kan worden vastgesteld
Storting € 115,- (juli 2022)
4.4.
Vaststaat dat appellant in juli 2022 een bedrag van € 115,- op zijn rekening heeft gestort en dat niet uit eigen beweging aan het college heeft gemeld. Ook is niet in geschil dat appellant dat bedrag heeft ontvangen met gokken in een gokinstelling.
4.5.
Appellant heeft aangevoerd dat de bijstand ten onrechte is herzien over de maand juli 2022 in verband met de ontvangst van dat bedrag van € 115,-. Het college heeft namelijk beleid op grond waarvan jaarlijks een bedrag van € 1.200,- kan worden vrijgelaten als gift. Volgens appellant is de inhoud van dit giftenbeleid onduidelijk. Gelet op de toelichting bij het voorstel voor dit beleid, valt niet in te zien dat dit beleid niet ook van toepassing is op inkomsten uit gokken. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.5.1.
Tijdens de zitting heeft het college uitgelegd dat het door appellant bedoelde beleid gaat over de ontvangst van giften als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder m, van de PW. Het bedrag van € 115,- heeft appellant niet als gift ontvangen maar als inkomsten uit gokken. Wat de inhoud van dit beleid is of hoe de toelichting erop luidt, is dus niet van betekenis. Er is geen aanleiding om het bedrag gelijk te stellen met een gift, omdat het gaat om een gokopbrengst, die naar zijn aard overeenkomt met inkomen als bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de PW, vergelijkbaar met bijvoorbeeld inkomsten uit arbeid. Dit is vaste rechtspraak. [2] Daarom is het door appellant genoemde beleid dat ziet op giften niet van toepassing.
4.5.2.
Het college heeft dus terecht het bedrag van € 115,- als inkomen op de bijstand in mindering gebracht in de maand waarin het op de bankrekening van appellant is gestort.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de intrekking van de bijstand over de maanden april, mei, juni, september en oktober 2022, de herziening over de maand juli 2022 en de terugvordering in stand blijven.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens als voorzitter en J.T.H. Zimmerman en D.H. Harbers als leden, in tegenwoordigheid van S. van Pelt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2025.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) S. van Pelt

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Participatiewet

Artikel 17, eerste lid
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. […]
Artikel 31, tweede lid, aanhef en onder m
Niet tot de middelen van de belanghebbende worden gerekend:
giften en andere dan de in onderdeel l bedoelde vergoedingen voor materiële en immateriële schade voorzover deze naar het oordeel van het college uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn;
Artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a
Onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voorzover deze:
betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid […], dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen.
Artikel 54, derde lid
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. […]

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 12 september 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1798 en van 23 februari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:482.