ECLI:NL:CRVB:2025:1125
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens schending inlichtingenverplichting en op geld waardeerbare werkzaamheden
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand op basis van de Participatiewet (PW) omdat appellanten niet hebben gemeld dat appellant op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht. Appellanten, die bijstand ontvingen sinds 7 december 2020, hebben aangevoerd dat er onvoldoende feitelijke grondslag is voor de conclusie dat appellant in een snackbar heeft gewerkt. De Centrale Raad van Beroep bevestigt het oordeel van de rechtbank dat appellanten de inlichtingenverplichting hebben geschonden. De Raad oordeelt dat de waarnemingen van de handhavingsmedewerkers voldoende bewijs leveren voor de conclusie dat appellant werkzaamheden heeft verricht, ondanks de ontkenningen van appellanten. De Raad wijst erop dat het aan appellanten is om aan te tonen dat de vooronderstelling van arbeid niet opgaat, wat zij niet hebben gedaan. De intrekking van de bijstand blijft daarom in stand.