In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het verzoek om schadevergoeding in verband met het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellant heeft op 22 mei 2025 het hoger beroep ingetrokken, nadat de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had aangegeven dat hij tegemoetkwam aan het bezwaar van appellant. Tevens is er overeenstemming bereikt over de vergoeding van proceskosten. Appellant heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn met negen maanden is overschreden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 1.000,- voor immateriële schade. Daarnaast is de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van proceskosten aan appellant tot een bedrag van € 453,50. De uitspraak is gedaan op 7 augustus 2025.