ECLI:NL:CRVB:2025:1198

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 augustus 2025
Publicatiedatum
12 augustus 2025
Zaaknummer
23/1706 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO) wegens schending van de inlichtingenverplichting en vermogen boven de grens

In deze zaak gaat het om de intrekking van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO) van appellant door de Sociale Verzekeringsbank (Svb). De intrekking is gebaseerd op de schending van de inlichtingenverplichting, omdat appellant niet heeft gemeld dat hij onroerend goed in Marokko bezit, waarvan de waarde boven de grens van het vrij te laten vermogen ligt. Appellant stelt dat de waarde van het onroerend goed lager is dan deze grens, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de Svb terecht heeft vastgesteld dat appellant zijn verplichtingen niet is nagekomen. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 1 juli 2025, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat en een tolk. De Svb werd vertegenwoordigd door een andere advocaat. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt, omdat de Svb op basis van de beschikbare taxatierapporten en de feiten heeft kunnen concluderen dat appellant over een vermogen beschikt dat de grens overschrijdt. De intrekking van de AIO blijft dan ook in stand. De uitspraak is gedaan op 12 augustus 2025.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank MiddenNederland van 2 mei 2023, 22/5485 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 12 augustus 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de intrekking van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO) op de grond dat appellant de Svb niet heeft gemeld dat hij onroerend goed in Marokko heeft en dat de waarde daarvan hoger is dan de grens van het vrij te laten vermogen. Volgens appellant is de intrekking van de AIO niet juist omdat de waarde van het onroerend goed lager is dan de grens van het vrij te laten vermogen. De Raad is het niet met appellant eens.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. H. Sala, advocaat, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend. Mr. J.W. Aartsen, advocaat, heeft de zaak van mr. Sala overgenomen. Appellant heeft een nadere uiteenzetting gegeven en partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 1 juli 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Artsen en M. El Ayachi als tolk. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. van der Voorn.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant was gehuwd met X.
1.2.
Appellant ontvangt sinds 7 oktober 2017 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet en een bedrijfspensioen. Met ingang van 12 oktober 2018 ontving appellant hiernaast een AIO. De Svb heeft de AIO van appellant per 1 oktober 2019 beëindigd.
1.3.
Het huwelijk van appellant en X is op [datum] 2021 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Gelderland van 11 februari 2021 in de registers van de burgerlijke stand.
1.4.
X heeft tegen de beschikking van 11 februari 2021 hoger beroep bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hof) ingesteld. X heeft in die procedure een taxatierapport van 19 juli 2021 (taxatierapport 1) overgelegd. Daarin staat dat appellant sinds 2015 eigenaar is van een woning op een adres in [plaats], Marokko, en dat die woning een waarde heeft van 844.000 Dirham. In een beschikking van 23 december 2021 heeft het hof, voor zover van belang, overwogen dat appellant in hoger beroep heeft erkend dat hij in Marokko beschikt over een stuk grond met een woning en een Marokkaanse bankrekening, dat uit taxatierapport 1 blijkt dat de grond en de woning omgerekend € 80.197,- waard zijn, dat op de Marokkaanse bankrekening een banksaldo van omgerekend € 976,- staat en dat appellant dus over een vermogen van in totaal € 81.173,- beschikt. De beschikking van het hof staat in rechte vast.
1.5.
Naar aanleiding van een melding, onder meer inhoudende dat appellant sinds 2015 een eigen woning in Marokko heeft, heeft een medewerker van de afdeling Preventie en Handhaving van de Svb een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende AIO. De medewerker heeft onder meer dossieronderzoek gedaan en gesprekken met appellant gevoerd. Appellant heeft tijdens een gesprek op 30 november 2021 verklaard dat de woning van hem is. De bevindingen van het onderzoek staan in een rapport van 18 januari 2022.
1.6.
Op basis van de resultaten van dat onderzoek heeft de Svb met een besluit van 23 februari 2022 de AIO over de periode van 12 oktober 2018 tot en met 30 september 2019 ingetrokken.
1.7.
Appellant heeft tegen het besluit van 23 februari 2022 bezwaar gemaakt en een taxatierapport (taxatierapport 2) overgelegd. In dit rapport staat dat appellant eigenaar is van de woning en dat de woning een waarde heeft van 261.120 Dirham, omgerekend € 24.470,-.
1.8.
Met een besluit van 24 oktober 2022 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 23 februari 2022 ongegrond verklaard. Daaraan is, samengevat en voor zover van belang, het volgende ten grondslag gelegd. De Svb is pas tijdens het gesprek met appellant op 30 november 2021 ermee bekend geworden dat appellant een woning in Marokko bezit. Uit de beschikking van het hof blijkt dat het vermogen van appellant hoger is dan de voor hem geldende grens van het vrij te laten vermogen van € 12.040,-. De AIO is dan ook terecht ingetrokken.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de intrekking van de AIO in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Het bestreden besluit wordt getoetst voor de periode van 12 oktober 2018, de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken, tot en met 30 september 2019, de datum waarop de intrekking eindigt (te beoordelen periode).
4.2.
Zoals op de zitting van de Raad is besproken, ligt aan het bestreden besluit ten grondslag dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door de Svb niet te melden dat hij in Marokko vermogen heeft en dat appellant geen recht op een AIO heeft, omdat dit vermogen boven de grens van het vrij te laten vermogen ligt.
4.3.
Appellant heeft als enige beroepsgrond aangevoerd dat zijn vermogen lager was dan de grens van het vrij te laten vermogen. De waarde van de woning is volgens hem € 24.470,-, zoals vastgesteld in taxatierapport 2. De woning is bovendien familiebezit dat appellant moet delen met vijftien anderen, waarvan acht mannen die ieder recht hebben op een dubbel aandeel. Appellant heeft daarom recht op slechts een twaalfde deel van de waarde.
4.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De Svb heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding is om voor de vaststelling van het vermogen uit te gaan van taxatierapport 2. Zo is taxatierapport 2 niet opgesteld door een beëdigd taxateur, is de woning niet bezocht en is geen rekening gehouden met de marktwaarde. Maar zelfs als wel zou moeten worden uitgegaan van de in taxatierapport 2 vastgestelde waarde van de woning, moet worden geconcludeerd dat appellant in de te beoordelen periode vermogen had dat ruimschoots boven de grens van het vrij te laten vermogen lag. In taxatierapport 2 wordt appellant immers als enige eigenaar van de woning genoemd. Ook overigens heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat hij slechts voor een twaalfde deel eigenaar is van de woning en de grond.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de intrekking van een AIO-aanvulling in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en C. Karman en J.J. Janssen als leden, in tegenwoordigheid van F. Sporrel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2025.

(getekend) E.J.M. Heijs

(getekend) F. Sporrel