ECLI:NL:CRVB:2025:1233

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 augustus 2025
Publicatiedatum
19 augustus 2025
Zaaknummer
24/2509 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om terug te komen van het besluit tot weigering Wajong uitkering

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een verzoek van appellant om terug te komen van een eerder besluit van het Uwv, waarin hem een Wajong-uitkering werd geweigerd. Appellant stelt dat er nieuwe feiten en omstandigheden zijn die zijn aanvraag rechtvaardigen, maar de Raad oordeelt dat dit niet het geval is. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat het Uwv terecht het verzoek om terug te komen heeft afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn die de afwijzing kunnen onderbouwen. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij niet in staat was om bepaalde medische stukken eerder te verkrijgen, maar de Raad volgt deze redenering niet. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat de door appellant ingebrachte informatie niet als nieuw kan worden aangemerkt, omdat deze eerder had kunnen worden overgelegd. De Raad wijst ook het verzoek van appellant om een deskundige te benoemen af, omdat dit niet nodig is voor de beoordeling van de zaak. De conclusie is dat het hoger beroep niet slaagt en de eerdere afwijzing van het Uwv in stand blijft.

Uitspraak

24/2509 WAJONG
Datum uitspraak: 13 augustus 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 oktober 2024, 24/4226 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd om terug te komen van het besluit van 3 juli 2019, waarin het Uwv heeft geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen. Volgens appellant is sprake van nieuwe feiten en omstandigheden die hij niet eerder heeft kunnen aanleveren en blijkt hieruit dat hij geen arbeidsvermogen had op zijn achttiende verjaardag. De Raad volgt dit standpunt niet. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het Uwv het verzoek van appellant om terug te komen van het besluit van 3 juli 2019 mocht afwijzen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. B. Özateş, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Appellant heeft nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 9 juli 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Özateş. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Breevoort.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1989, heeft met een door het Uwv op 18 oktober 2018 ontvangen formulier een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Met een besluit van 3 juli 2019 heeft het Uwv geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen, omdat hij geen arbeidsvermogen heeft maar deze situatie niet duurzaam is. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij de beslissing op bezwaar van 18 december 2019 heeft het Uwv wederom geconcludeerd dat appellant geen recht heeft op een Wajong-uitkering. Het Uwv heeft wel de grondslag van het eerdere besluit gewijzigd, in die zin dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat appellant wel arbeidsvermogen heeft. Het hiertegen ingestelde beroep heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant bij uitspraak van 23 november 2021 ongegrond verklaard. In hoger beroep is deze uitspraak door de Raad, voor zover aangevochten, bevestigd. [1]
1.2.
Op 15 september 2023 heeft appellant opnieuw een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend. Het Uwv heeft deze aanvraag opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 3 juli 2019. Na onderzoek door een verzekeringsarts heeft het Uwv bij besluit van 28 september 2023 de aanvraag afgewezen omdat geen sprake is van nieuwe informatie.
1.3.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 28 september 2023 en een brief van Riagg Rijnmond van 11 april 2011 en informatie over zijn behandeling dat ziet op de periode van maart 2011 tot en met oktober 2011 overgelegd. Bij besluit van 12 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv het verzoek van appellant om terug te komen van het besluit van 3 juli 2019 op juiste gronden heeft afgewezen, omdat terecht is vastgesteld dat er geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Hiertoe heeft de rechtbank, voor zover van belang, overwogen dat het Uwv het verzoek van appellant heeft afgewezen op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden heeft getoetst of het Uwv zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd, op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. De door appellant in bezwaar ingebrachte informatie, de brief van Riagg Rijnmond van 11 april 2011 en de informatie over zijn behandeling dat ziet op de periode van maart 2011 tot en met oktober 2011, zijn feiten en omstandigheden die vóór het eerdere besluit van 3 juli 2019 zijn voorgevallen. Naar het oordeel van de rechtbank is appellant er niet in geslaagd om te bewijzen dat hij de betreffende stukken niet eerder kon aanleveren. Het is niet duidelijk dat, en waarom appellant niet eerder over deze stukken kon beschikken en appellant was niet op de zitting om dit verder te verduidelijken.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat hij niet is geslaagd in het bewijs dat hij niet eerder over stukken heeft kunnen beschikken. Hij heeft meerdere keren verklaard dat hij de medische stukken niet kon verkrijgen. Appellant heeft gewezen op een krantenkop ‘Duizenden gevoelige dossiers van Riagg-cliënten gevonden in kelder Schiedam’. Hieruit volgt volgens hem dat door het zoekraken van medische informatie, het feitelijk onmogelijk was om deze stukken te bemachtigen. Verder heeft appellant gesteld dat uit de door hem ingebrachte informatie blijkt dat hij op zijn achttiende en in de vijf jaar daarna behandeling onderging en dus beperkingen had. Hieruit volgt dat appellant op zijn achttiende geen arbeidsvermogen had. Op basis van deze stukken dient een inhoudelijke (her)beoordeling plaats te vinden van de belastbaarheid en beperkingen van appellant op zijn achttiende verjaardag. Ter zitting heeft appellant de Raad verzocht een deskundige te benoemen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering om terug te komen op de afgewezen Wajong-uitkering in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Met de aanvraag van 15 september 2023 heeft appellant voor de tweede keer een aanvraag voor een Wajong-uitkering gedaan. Het Uwv heeft die aanvraag opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 3 juli 2019. Het Uwv heeft op dit verzoek beslist met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. [2]
4.2.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het stuk van Riagg Rijnmond van 11 april 2011 en informatie over zijn behandeling dat ziet op de periode van maart 2011 tot en met oktober 2011, eerder hadden kunnen worden overgelegd, zodat deze stukken geen nieuw gebleken feiten zijn in de zin van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. De door appellant gegeven toelichting met verwijzing naar een krantenkop, dat het niet eerder is gelukt om de overgelegde stukken te verkrijgen en dat andere stukken van Riagg niet meer te achterhalen zijn, leidt niet tot een ander oordeel. Uit de kop van dit krantenbericht volgt niet dat het hier ook om een dossier en/of stukken van appellant zou gaan. Aldus verklaart dit niet waarom de door appellant overgelegde stukken van 11 april 2011 niet eerder zijn ingebracht. Voor zover appellant heeft gesteld dat er nog andere medische stukken zouden moeten zijn die niet te achterhalen zijn, leidt ook dit niet tot een andersluidend oordeel. Voor laattijdige (herhaalde) aanvragen geldt dat het steeds moeilijker wordt om de exacte medische situatie in het verleden vast te stellen met het verstrijken van de tijd. Dit komt naar vaste rechtspraak voor risico van de laattijdige aanvrager. [3]
4.4.
Voor zover appellant heeft verzocht om benoeming van een deskundige wordt dit verzoek, gelet op wat hiervoor is overwogen, afgewezen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat weigering om terug te komen van het besluit van 3 juli 2019 in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van D. Semiz als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2025.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) D. Semiz

Bijlage

Artikel 4:6, van de Algemene wet bestuursrecht
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.

Voetnoten

1.CRvB 23 augustus 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1640.
2.Zie de uitspraken van de Raad van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872 en 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115.
3.Zie onder meer de uitspraken van 24 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO9240 en 27 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ6477.