Uitspraak
SAMENVATTING
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
Het oordeel van de Raad
Conclusie en gevolgen
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellant, geboren in 1990 en met lichamelijke en cognitieve beperkingen, hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) voor huishoudelijke ondersteuning. Het college van burgemeester en wethouders heeft eerder aan appellant zorg in natura verstrekt, maar de aanvraag voor een pgb is afgewezen vanwege rolvermenging en de onmogelijkheid om de taken verbonden aan het pgb met voldoende afstand en kritisch te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 9 juli 2025, waarbij partijen niet verschenen. De Raad heeft geoordeeld dat het college terecht de aanvraag heeft afgewezen, omdat de voorwaarden van artikel 2.3.6., tweede lid, aanhef en onder c, van de Wmo 2015 niet zijn vervuld. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard en het verzoek om schadevergoeding heeft toegewezen. De Raad wijst ook het verzoek om aanvullende schadevergoeding af, omdat er geen reden is voor een extra vergoeding naast de reeds toegekende schadevergoeding. De uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van H. de Brabander als griffier, en is openbaar uitgesproken op 20 augustus 2025.