ECLI:NL:CRVB:2025:1277

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2025
Publicatiedatum
28 augustus 2025
Zaaknummer
21/1156 WIA-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om wraking in hoger beroep inzake WIA-W

Op 28 augustus 2025 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 21/1156 WIA-W, waarin het verzoek om wraking van de behandelend rechter is afgewezen. Verzoeker had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Tijdens de behandeling van het hoger beroep op 28 september 2022, onder leiding van S. Wijna, werd het onderzoek geschorst en werd een onafhankelijke deskundige benoemd. De Raad heeft verzoeker laten weten dat hij voldoende was voorgelicht en dat een nadere zitting niet nodig was. Verzoeker diende hierop een wrakingsverzoek in, omdat hij meende dat de behandelend rechter de schijn van vooringenomenheid had gewekt. Hij baseerde dit op een brief waarin hem werd gevraagd om toestemming voor uitspraak zonder nadere zitting, wat hij interpreteerde als een aanwijzing dat de rechter al een oordeel had gevormd.

De Centrale Raad van Beroep overwoog dat een rechter op grond van zijn aanstelling geacht wordt onpartijdig te zijn, en dat er uitzonderlijke omstandigheden moeten zijn om van dit uitgangspunt af te wijken. De Raad concludeerde dat de procedurele beslissing om verzoeker te vragen of hij een nadere zitting wenste, geen grond voor wraking kon vormen. De motivering van deze beslissing bood geen aanwijzingen voor vooringenomenheid. De Raad benadrukte dat verzoeker zijn bezwaren tegen de procedurele beslissing in de verdere behandeling van zijn hoger beroep naar voren kon brengen. De beslissing om het verzoek om wraking af te wijzen werd unaniem genomen door de voorzitter en de leden van de Raad, en de uitspraak werd openbaar gedaan op dezelfde datum.

Uitspraak

21/1156 WIA-W
Datum beslissing: 28 augustus 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 17 februari 2021, 20/2224, in het geding tussen verzoeker en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
De behandeling ter zitting van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 28 september 2022, met S. Wijna als behandelend rechter. De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst en aanleiding gezien om een onafhankelijke deskundige te benoemen die een rapport heeft uitgebracht.
De Raad heeft verzoeker vervolgens laten weten voldoende te zijn voorgelicht en een nadere zitting niet nodig te achten. Verzoeker is gevraagd of hij niettemin een zitting op prijs zou stellen. Op die brief heeft verzoeker gereageerd met een wrakingsverzoek.
De behandelend rechter heeft op het verzoek gereageerd en te kennen gegeven niet in de wraking te berusten.
Verzoeker en de behandelend rechter zijn uitgenodigd om te worden gehoord ter zitting van de Raad op 19 augustus 2025. Verzoeker is verschenen. De behandelend rechter heeft laten weten de behandeling ter zitting niet te zullen bijwonen.

OVERWEGINGEN

1. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2. Verzoeker is van mening dat de behandelend rechter de schijn van vooringenomenheid en partijdigheid heeft gewekt. Hij heeft in dit verband aangevoerd, kort en zakelijk weergegeven, dat hij uit de brief van 15 mei 2025, waarin hem toestemming werd gevraagd voor het doen van uitspraak zonder nadere zitting, heeft afgeleid dat de behandelend rechter uitspraak zou doen en dat er dus geen ruimte meer was om een onafhankelijk verzekeringsgeneeskundige naar het uitgebrachte deskundigenbericht te laten kijken. Volgens verzoeker komt de behandelend rechter de gemaakte afspraken niet na. Uitspraak doen op basis van de op dit moment beschikbare gegevens en conclusies, die niet juist zijn en niet conform de geldende regels tot stand zijn gekomen doet geen recht aan de problemen die verzoeker ondervindt, en is wat verzoeker betreft daarom niet aan de orde. Verzoeker heeft het verzoek ter zitting uitgebreid toegelicht en benadrukt dat hij vindt dat het onderzoek in zijn zaak nog niet is en kan zijn afgerond.
3.1.
Bij de beoordeling van een wrakingsverzoek moet voorop staan dat een rechter op grond van zijn of haar aanstelling geacht wordt onpartijdig te zijn. Van dit uitgangspunt moet worden afgeweken als er een uitzonderlijke omstandigheid is die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor vooringenomenheid van de rechter. De vrees voor vooringenomenheid van de rechter moet objectief gerechtvaardigd zijn. [1]
3.2.
De beslissing om verzoeker te vragen om toestemming om zijn zaak zonder nadere zitting af te doen, omdat de Raad zich voldoende voorgelicht achtte, is een procedurele beslissing. Procedurele beslissingen als zodanig kunnen nooit grond vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. De wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van een procedurele beslissing. Ook de motivering van een procedurele beslissing kan geen grond vormen voor wraking, ook niet indien het zou gaan om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de procedurele beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. [2]
3.3.
De procedurele beslissing om verzoeker te vragen of hij een nadere zitting wenste of dat zonder nadere zitting op basis van de al aanwezige gegevens uitspraak kon worden gedaan, kan op zich dus geen grond vormen voor wraking. De inhoud van de motivering van deze beslissing, althans het ontbreken van een mate van motivering die verzoeker had verwacht, biedt in dit geval geen grond voor de conclusie dat deze niet anders kan worden verstaan dan een blijk van vooringenomenheid van de betrokken rechter. Dat betekent dat het verzoek om wraking moet worden afgewezen. Voor een beoordeling van wat verzoeker inhoudelijk over de onderliggende procedure en de juistheid van de procedurele beslissing naar voren heeft gebracht, bestaat in de wrakingsprocedure geen ruimte. Deze aspecten kan en dient verzoeker bij de verdere behandeling van zijn hoger beroep naar voren te brengen.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om wraking af.
Deze beslissing is gegeven door E.C.E. Marechal als voorzitter en J.T.H. Zimmerman en K.M.P. Jacobs als leden, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2025.
De griffier De voorzitter
(getekend) S. Pouw (getekend) E.C.E. Marechal

Voetnoten

1.Vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1770, rechtsoverweging 4.2.3.
2.Vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413.