ECLI:NL:CRVB:2025:1284
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om schadevergoeding wegens belastingschade na WW-uitkering in één keer uitbetaald
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 17 april 2024 het verzoek om schadevergoeding wegens belastingschade heeft afgewezen. Appellant, die als toegevoegd kandidaat gerechtsdeurwaarder werkte, werd op staande voet ontslagen en ontving een WW-uitkering die in één keer werd uitbetaald. Hij stelde dat hij hierdoor belastingschade had geleden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen belastingschade overbleef na toepassing van de regeling tot middelen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellant niet in aanmerking kwam voor schadevergoeding, omdat de belastingadviseur van het Uwv had vastgesteld dat de middelingsregeling de belastingschade volledig had gecompenseerd. Appellant was het niet eens met deze uitspraak en voerde aan dat hij nog steeds een belastingschuld had na middeling. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant geen recht had op schadevergoeding. De Raad stelde vast dat het besluit van het Uwv als onrechtmatig moest worden aangemerkt, maar dat er geen schade was. De uitspraak werd gedaan op 20 augustus 2025.