ECLI:NL:CRVB:2025:1311

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2025
Publicatiedatum
3 september 2025
Zaaknummer
24/1356 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht niet-ontvankelijk verklaard bezwaar tegen WAO-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte het beroep van appellant niet-ontvankelijk heeft verklaard. Appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv waarin zijn aanvraag voor een WAO-uitkering was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat appellant geen gronden had ingediend binnen de gestelde termijn, maar de Raad oordeelde dat appellant in zijn brief van 5 mei 2023 wel degelijk gronden had aangevoerd. De Raad stelde vast dat de rechtbank niet had onderzocht waarom de eerdere brief van 12 januari 2023 onbestelbaar retour was gekomen, wat de reden was dat appellant niet tijdig kon reageren. Hierdoor had de rechtbank appellant een nieuwe termijn moeten geven om zijn gronden in te dienen. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en de bestreden besluiten van het Uwv, en verklaarde het bezwaar van appellant ongegrond. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die aanleiding gaven om terug te komen op het eerdere besluit van 21 november 2006, waarin zijn WAO-uitkering was geweigerd.

Uitspraak

24/1356 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 mei 2024, 23/293 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Marokko) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 28 augustus 2025
SAMENVATTING
In deze zaak komt de Raad tot het oordeel dat de rechtbank ten onrechte het beroep nietontvankelijk heeft verklaard. Ook het Uwv heeft het bezwaar ten onrechte nietontvankelijk verklaard omdat appellant wel tijdig gronden van het bezwaar heeft ingediend. Vervolgens heeft de Raad zelf voorzien en heeft het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is aan de orde gesteld ter zitting van 5 juni 2025, waar partijen niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

Eerdere procedures
1.1.
Appellant, destijds werkzaam als tuinbouwmedewerker, is op 16 september 1994 voor dat werk uitgevallen wegens psychische klachten. Bij besluit van 21 november 2006 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 14 september 1995 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen. Daarbij is overwogen dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant minder dan 15% is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 6 oktober 2008 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 25 maart 2010 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 6 oktober 2008 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 23 februari 2011 [1] heeft deze Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
1.2.
Bij brief van 7 september 2011 heeft appellant het Uwv verzocht zijn WAO-uitkering opnieuw te beoordelen, omdat zijn gezondheid is verslechterd en in de toekomst geen verbetering wordt verwacht. Bij besluit van 3 januari 2012, na bezwaar gehandhaafd bij het besluit van 7 maart 2012, heeft het Uwv met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het verzoek van appellant afgewezen omdat niet gebleken is van nieuwe feiten of omstandigheden die aanleiding geven om terug te komen van het besluit van 21 november 2006. Dit standpunt is bevestigd door de Raad bij uitspraak van 22 mei 2015.
1.3.
Bij brief van 5 februari 2016 heeft appellant het Uwv verzocht zijn WAO-uitkering opnieuw te beoordelen. Bij besluit van 2 maart 2016, na bezwaar gehandhaafd bij het besluit van 30 september 2016, heeft het Uwv dit herzieningsverzoek met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6 van de Awb afgewezen. Het Uwv heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden. Dit standpunt is bevestigd door de Raad bij uitspraak van 19 juni 2019. [2]
1.4.
Bij brief van 3 augustus 2019 heeft appellant het Uwv verzocht een WAO-uitkering toe te kennen, omdat zijn gezondheid is verslechterd. Bij besluit van 14 augustus 2019, na bezwaar gehandhaafd bij het besluit van 15 november 2019, heeft het Uwv deze herhaalde aanvraag met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6 van de Awb afgewezen. Het Uwv heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden die aanleiding geven om tot een ander besluit dan het besluit van 21 november 2006 te komen. Dit standpunt is door de Raad bevestigd bij uitspraak van 16 maart 2022. [3]
Huidige procedure
1.5.
Bij brief van 25 mei 2022 heeft appellant verzocht hem een WAO-uitkering toe te kennen omdat zijn gezondheid is verslechterd waardoor hij niet kan werken. Het Uwv heeft dit verzoek opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 21 november 2006. Bij besluit van 13 juli 2022 heeft het Uwv dit verzoek afgewezen omdat niet gebleken is van nieuwe feiten of omstandigheden die aanleiding geven om terug te komen van het besluit van 21 november 2006.
1.6.
Bij brief van 1 augustus 2022, ontvangen door het Uwv op 31 augustus 2022, heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van 13 juli 2022. Met een brief van 9 september 2022 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat het bezwaarschrift te laat is ontvangen. Daarbij heeft het Uwv vermeld dat het besluit waartegen appellant bezwaar heeft gemaakt op 13 juli 2022 bekend is gemaakt. Het Uwv heeft appellant verzocht uiterlijk op 7 oktober 2022 te laten weten waarom het bezwaar te laat is ingediend. Daarnaast heeft het Uwv vermeld dat het bezwaarschrift van 1 augustus 2022 niet in behandeling kan worden genomen omdat appellant niet heeft aangegeven waarom hij het niet eens is met het besluit. Het Uwv heeft appellant verzocht uiterlijk 7 oktober 2022 het bezwaarschrift compleet te maken met de gronden, waarbij appellant erop is gewezen dat het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard als aan dit verzoek niet wordt voldaan. Bij besluit van 18 oktober 2022 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard omdat appellant niet binnen de gestelde termijn de gronden van zijn bezwaar heeft ingediend. Omdat het besluit van 18 oktober 2022 onbestelbaar retour is gekomen, heeft het Uwv deze bij brief van 24 november 2022 opnieuw naar appellant verzonden.
Procedure bij de rechtbank
2.1.
Appellant heeft beroep ingesteld. Omdat appellant in het beroepschrift geen gronden heeft aangevoerd, heeft de rechtbank appellant bij aangetekende brief van 12 januari 2023 in de gelegenheid gesteld de gronden binnen vier weken na verzending van de brief in te dienen. Deze termijn is ongebruikt verstreken. Bij verweerschrift van 6 februari 2023 heeft het Uwv de rechtbank meegedeeld dat de adressering op de ontvangstbevestiging van 9 september 2022 onjuist was en dat appellant alsnog tot 6 maart 2023 in de gelegenheid wordt gesteld om nadere gronden voor het bezwaar in te dienen waarna het Uwv opnieuw zal beslissen op het bezwaar. Nadat de termijn daartoe ongebruikt is verstreken, heeft het Uwv op 27 maart 2023 besloten dat de beslissing van 18 oktober 2022 niet wijzigt (bestreden besluit 2). De rechtbank heeft bestreden besluit 2 bij brief van 30 maart 2023 doorgezonden aan appellant. Omdat de aangetekende brief van 12 januari 2023 onbestelbaar retour is gekomen, heeft de rechtbank deze brief aan appellant bij brief van 14 april 2023 per gewone post aan appellant gezonden. In deze brief heeft de rechtbank vermeld dat de in de aangetekende brief van 12 januari 2023 genoemde termijn niet opnieuw aanvangt. Appellant heeft bij brief van 5 mei 2023, ontvangen door de rechtbank op 30 mei 2023, meegedeeld dat hij de brief van 12 januari 2023 van de rechtbank nooit heeft ontvangen. Appellant heeft in deze brief vermeld dat hij in Nederland heeft gewerkt en zich ziek heeft gemeld. Hij is nog altijd ziek waardoor hij niet kan werken. Appellant heeft gevraagd om een nieuwe beoordeling van zijn WAO-aanspraken. Bij brief van 25 mei 2023 heeft appellant zijn gronden in de brief van 5 mei 2023 herhaald en daaraan toegevoegd dat na terugkeer in Marokko zijn gezondheid is verslechterd. Hij heeft eerder verzocht om toekenning van een WAO-uitkering omdat hij hiervoor verzekerd is. Voorts heeft hij aangegeven dat hij medische informatie heeft waaruit blijkt dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Hij heeft nogmaals verzocht om toekenning van een WAO-uitkering.
Uitspraak van de rechtbank
2.2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant bij de aanvang van de beroepsprocedure geen gronden heeft ingediend en dat hij dit verzuim niet binnen de termijn van vier weken die hem bij brief van 12 januari 2023 is gesteld, heeft hersteld. Van omstandigheden die maken dat dit verzuim verschoonbaar is, is niet gebleken. Dat het Uwv hangende de procedure een vervangend besluit heeft genomen, en dat appellant nadien wel gronden heeft ingediend tegen het vervangende besluit, maken dit niet anders.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. In hoger beroep heeft appellant herhaald aangevoerd dat hij in Nederland heeft gewerkt en ziek is geworden waarna hij naar Marokko is teruggekeerd. Zijn gezondheid is sindsdien verslechterd waardoor hij niet kan werken. Hij acht zich volledig arbeidsongeschikt. Appellant heeft zich ziekgemeld bij de Caisse Nationale de Sécurité Sociale. Het Uwv heeft appellant ten onrechte niet opgeroepen voor een onderzoek. Appellant vindt dat het Uwv geen juist onderzoek heeft verricht en geen juist besluit heeft genomen op zijn aanvraag. Appellant heeft verzocht om vernietiging van de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit en heeft verzocht om een beoordeling van zijn WAO-aanspraak.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.1.
Met zijn brief van 5 mei 2023 heeft appellant voldaan aan de eis dat het beroepschrift tegen de (gelijkluidende) bestreden besluiten 1 en 2 gronden dient te bevatten (artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb). De rechtbank heeft met de brief van 14 april 2023 ten onrechte vastgehouden aan de termijn zoals genoemd in de brief van 12 januari 2023, die inmiddels al verstreken was, temeer omdat de rechtbank niet heeft onderzocht waarom de brief van 12 januari 2023, ondanks juiste adressering, onbestelbaar retour is gekomen. Dat de brief van 12 januari 2023 appellant niet heeft bereikt, is gezien de postbezorging naar Marokko niet onmogelijk, zodat appellant een nieuwe termijn gegund had moeten worden om beroepsgronden in te dienen. Nu appellant dat in zijn brief van 5 mei 2023 heeft gedaan, heeft de rechtbank redelijkerwijs geen gebruik meer kunnen maken van de bevoegdheid van artikel 6:6 van de Awb om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
4.2.
Gelet hierop heeft de rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het hoger beroep slaagt dan ook in zoverre. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. De Raad zal, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het beroep tegen de (gelijkluidende) bestreden besluiten bespreken.
Beoordeling van het beroep
4.3.
De vraag ligt voor of het Uwv op juiste gronden het bezwaar van appellant nietontvankelijk heeft verklaard. Bij brief van 1 augustus 2022, ontvangen door het Uwv op 31 augustus 2022, heeft appellant bezwaar gemaakt en vermeld dat hij in Holland heeft gewerkt en aldaar ziek is geworden. Hij is teruggekeerd naar Marokko en sindsdien is zijn gezondheid verslechterd waardoor hij niet kan werken. Hij heeft medische verklaringen voor zijn ziekte die hij bereid is het Uwv toe te zenden. Ook is hij bereid mee te werken aan een lichamelijk onderzoek.
4.4.
De Raad constateert dat appellant in zijn brief van 1 augustus 2022 gronden heeft vermeld waarom hij het niet eens is met het besluit van 13 juli 2022. Deze zijn weliswaar summier, maar maken duidelijk waarom appellant het niet eens is met dat besluit. Daarmee is voldaan aan het vereiste van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb. Dit betekent dat het Uwv ten onrechte het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het niet indienen van gronden. Gelet daarop komen de bestreden besluiten 1 en 2 voor vernietiging in aanmerking.
Beoordeling van bezwaar tegen het besluit van 13 juli 2022
4.5.
De Raad ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar te beoordelen dat appellant heeft gemaakt tegen het besluit van 13 juli 2022. Daartoe wordt overwogen dat het verzoek van 25 mei 2022 van appellant ertoe strekt dat het Uwv terugkomt van zijn rechtens onaantastbare besluit van 21 november 2006 waarbij met ingang van 14 september 1995 een WAO-uitkering is geweigerd omdat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft op het verzoek van appellant beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Appellant heeft ter onderbouwing van zijn verzoek om terug te komen van het besluit van 21 november 2006 slechts naar voren gebracht dat hij nog steeds ziek is en dat zijn gezondheid is verslechterd en hij hierdoor niet kan werken, zoals hij ook al in zijn eerdere drie herzieningsverzoeken aanvoerde. Hoewel appellant heeft vermeld medische verklaringen te hebben van zijn ziekte heeft hij zijn stelling niet nader geconcretiseerd met nieuwe stukken, die niet bekend waren of konden zijn en die betrekking hebben op de datum in geding van 14 september 1995. Het Uwv heeft terecht vastgesteld dat appellant aan zijn verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb ten grondslag heeft gelegd. Het Uwv heeft het verzoek om terug te komen van het besluit van 21 november 2006 dan ook met toepassing van artikel 4:6 van de Awb kunnen afwijzen. In wat appellant heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is. Gelet op de summiere en niet onderbouwde gronden heeft het Uwv kunnen afzien van een hoorzitting, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond is.
4.6.
Dit betekent dat het bezwaar ongegrond moet worden verklaard.

Conclusie en gevolgen

5. Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Ook de bestreden besluiten 1 en 2 komen voor vernietiging in aanmerking. Het bezwaar tegen het besluit van 13 juli 2022 is ongegrond.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de besluiten van 18 oktober 2022 en 27 maart 2023;
- verklaart het bezwaar tegen het besluit van 13 juli 2022 ongegrond;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 188,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van D. Kovac als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2025.
(getekend) E. Dijt
(getekend) D. Kovac

Voetnoten

1.CRvB 23 februari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP5664.
2.CRvB 19 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1965.
3.CRvB 16 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:652.