In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag voor dubbele kinderbijslag door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellante, de moeder van een kind met een taalontwikkelingsstoornis en een disharmonisch intelligentieprofiel, had op 21 september 2022 een aanvraag ingediend voor dubbele kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor haar dochter. De Svb heeft de aanvraag afgewezen, onder verwijzing naar een advies van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), waarin werd gesteld dat er geen sprake was van een zodanig intensieve zorgbehoefte dat voldaan werd aan de voorwaarden voor dubbele kinderbijslag. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 31 juli 2025, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. J.H.F. de Jong, en de Svb door W. van den Berg. De Raad oordeelde dat de Svb voldoende gemotiveerd had dat de zorgscore van het kind niet voldeed aan de vereisten voor dubbele kinderbijslag. De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad concludeerde dat appellante niet had aangetoond dat er sprake was van een situatie van intensieve zorg, en dat de afwijzing van de aanvraag in stand bleef. Hierdoor kreeg appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.