ECLI:NL:CRVB:2025:1418
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering terug te komen van het besluit tot afwijzing aanvraag om een WAO-uitkering toe te kennen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant had een aanvraag ingediend voor een WAO-uitkering, die eerder op 30 maart 2004 was afgewezen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellant stelde dat er nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die een heroverweging van het besluit rechtvaardigden. De Raad oordeelde echter dat het Uwv terecht had geoordeeld dat er geen sprake was van nieuwe feiten of omstandigheden die de afwijzing van de WAO-aanvraag konden onderbouwen. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad concludeerde dat de argumenten van de appellant in hoger beroep niet voldoende waren om het eerdere besluit te herzien. De Raad benadrukte dat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid in 2004 gebaseerd was op de situatie van dat moment en niet op latere ontwikkelingen. De uitspraak bevestigde de weigering van het Uwv om terug te komen op het besluit van 30 maart 2004, en de appellant kreeg geen vergoeding voor het betaalde griffierecht.