ECLI:NL:CRVB:2025:1487
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand in verband met ontvangen vergoeding bij beëindiging arbeidsovereenkomst
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking en terugvordering van bijstand van appellant. Appellant ontving vanaf 1 februari 2022 bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Bij de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst met zijn werkgever had hij een vergoeding ontvangen, die hij betitelde als transitievergoeding. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze vergoeding echter aangemerkt als inkomen in de zin van artikel 32 PW, wat leidde tot de intrekking van de bijstand over een bepaalde periode en de terugvordering van gemaakte kosten. Appellant was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 26 augustus 2025, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.Y. van Oel, en het college werd vertegenwoordigd door mr. S. Duinhouwer. De Raad oordeelde dat de vergoeding die appellant had ontvangen geen transitievergoeding was in de zin van artikel 7:673 BW, maar een vergoeding die voortkwam uit een vaststellingsovereenkomst. De Raad bevestigde dat de vergoeding als inkomen moest worden aangemerkt, omdat appellant vrij was in de besteding ervan. Ook het beroep op het evenredigheidsbeginsel werd verworpen, omdat appellant zijn stellingen over zijn financiële en medische situatie niet had onderbouwd. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.