ECLI:NL:CRVB:2025:1510

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
24/1953 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering ten onrechte in stand gelaten; duurzaamheid van arbeidsvermogen onvoldoende onderbouwd door Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de weigering van het Uwv om appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellant, geboren op [geboortedatum] 2005, heeft op 17 april 2023 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, waarbij hij aangaf te lijden aan een laaggemiddeld IQ, autisme en PTSS. Het Uwv heeft de aanvraag afgewezen, stellende dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is. Appellant is het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. A.P. van Knippenbergh.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 3 september 2025. De Raad oordeelt dat het Uwv zijn standpunt over de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen onvoldoende heeft onderbouwd. De Raad stelt vast dat appellant, ondanks zijn beperkingen, mogelijkheden heeft om basale werknemersvaardigheden te ontwikkelen, vooral met adequate begeleiding. De Raad concludeert dat het Uwv niet aannemelijk heeft gemaakt dat appellant in de toekomst arbeidsvermogen kan ontwikkelen, en oordeelt dat het arbeidsvermogen bij appellant op het moment van de aanvraag duurzaam ontbreekt.

De uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die het bestreden besluit in stand heeft gelaten, wordt vernietigd. De Raad verklaart het beroep gegrond en draagt het Uwv op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij het Uwv moet uitgaan van de conclusie dat appellant op 17 april 2023 als jonggehandicapte moet worden aangemerkt. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.628,-.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 11 juli 2024, 24/738 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 15 oktober 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. De Raad volgt appellant in zijn standpunt dat het Uwv zijn standpunt over de duurzaamheid van het ontbreken van het arbeidsvermogen bij appellant onvoldoende heeft onderbouwd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.P. van Knippenbergh, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 3 september 2025. Voor appellant is mr. Van Knippenbergh verschenen, alsmede de bewindvoerder van appellant, [naam bewindvoerder] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.W. van Schaik.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 2005, heeft met een door het Uwv op 17 april 2023 ontvangen formulier een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Daarbij is vermeld dat bij appellant sprake is van een laaggemiddeld IQ, autisme en een post traumatische stress stoornis (PTSS). Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellant weliswaar nu geen arbeidsvermogen heeft, maar dat deze situatie niet duurzaam is. Met een besluit van 10 juli 2023 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 21 december 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is. Volgens appellant heeft het Uwv niet aannemelijk gemaakt dat appellant in staat moet worden geacht om basale werknemersvaardigheden te ontwikkelen.
Het standpunt van het Uwv
4. Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

5. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt.
5.1.
Om recht te hebben op een Wajong-uitkering moet een betrokkene als jonggehandicapte kunnen worden aangemerkt. Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Op grond van het vierde lid wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
5.2.
Niet in geschil is dat appellant op zijn achttiende jaar beperkingen ervaart en in verband hiermee op de datum van zijn Wajong-aanvraag (17 april 2023) geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) heeft omdat hij niet over basale werknemersvaardigheden beschikt. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen op 17 april 2023 duurzaam is.
5.3.
De beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen betreft een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Duurzaamheid op grond van de Wajong wordt aangenomen in een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet meer kunnen ontwikkelen. [1] Gelet op de wetsgeschiedenis is hiervan sprake als een betrokkene geen enkel perspectief meer heeft op ontwikkeling en herstel is uitgesloten. [2] Als het Uwv stelt dat duurzaamheid ontbreekt, hoeft het Uwv niet te onderbouwen dat een betrokkene in de toekomst zal beschikken over arbeidsvermogen. Het Uwv moet in zo’n geval wel aannemelijk maken dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich in de toekomst op een dusdanige wijze kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan. Daarbij zijn van belang de bij betrokkene bestaande mogelijkheden tot verbetering van belastbaarheid, verdere ontwikkeling en toename van bekwaamheden.
5.4.1.
Bij appellant is sprake van PTSS, reactieve hechtingsstoornis, autismespectrumstoornis, aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis en een lager IQ. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 1 december 2023 gesteld dat appellant een ontwikkelingsstoornis heeft die in principe niet gaat genezen. Het is echter bekend dat bij dergelijke ontwikkelingsstoornissen mede in relatie tot de jonge leeftijd van appellant diverse vaardigheden wel degelijk ontwikkelbaar zijn. Daarbij kan worden gedacht aan samenwerken, omgaan met prikkels en het omgaan met spanning. Verbetering daarvan is dus niet uitgesloten. Een verbetering kan volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep het beste bereikt worden door middel van adequate begeleiding tijdens het werk, waarmee appellant praktische handvatten zal krijgen en leren. In zijn rapport van 4 april 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nader toegelicht dat het zich niet kunnen houden aan afspraken bij appellant voornamelijk te maken heeft met de motivatie die hij heeft voor de gemaakte afspraken en dat appellant specifiek hiervoor is aangewezen op een pedagogische en gedragstherapeutische begeleiding waarin hem stapsgewijs wordt aangeleerd om meer verantwoordelijkheid te kunnen nemen. Naast gedragstherapeutische aanpak kan ook een emotieregulatietherapie helpen. Het zich niet kunnen houden aan afspraken heeft deels ook te maken met de emotionele beleving rondom het werk. Naast voormelde interventies is verdere ontwikkeling ook mogelijk door intensieve begeleiding op een werkplek en door ervaring en ritme opdoen en het zoeken naar activiteiten die meer aansluiten op het interessegebied van appellant. In overleg met de arbeidskundige bezwaar en beroep concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat diverse vaardigheden en bekwaamheden nog ontwikkelbaar zijn bij appellant. De aandoeningen van appellant zijn niet van dien aard dat hij met begeleiding en oefening op termijn geen afspraken kan nakomen, geen eenvoudige regels kan leren of gezag kan accepteren. Vastgesteld wordt dat het ontbreken van basale werknemersvaardigheden dus niet duurzaam is.
5.4.2.
De Raad is van oordeel dat het Uwv zijn standpunt over de duurzaamheid van het ontbreken van het arbeidsvermogen bij appellant onvoldoende heeft onderbouwd. Appellant verbleef sinds zijn achtste jaar in een zogeheten gezinshuis vanwege zijn behoefte aan bovengemiddelde mate van structuur en voorspelbaarheid en omdat zijn ouders die structurele stabiliteit en veiligheid niet konden bieden. In 2010 is hij onder voogdij gesteld bij de Willem Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering en sinds zijn achttiende jaar woont hij begeleid in een woongroep. Na het behalen van de entreeopleiding is eind 2022 door Senzer gedurende twee maanden onderzoek verricht naar de mogelijkheden van appellant in werk. Uit dit onderzoek is gebleken dat appellant bij een duurzame deelname in werk – ook na een gewenningsperiode van enkele weken en een forse afbouw van uren – sterk wordt overvraagd. Het op vaste momenten volgens instructie naar een minimale norm moeten functioneren, de constant geldende verwachting in werk, het gevraagde aanpassingsvermogen en de aanspraak op sociale vaardigheden zorgt bij appellant voor een impactvolle en structurele spanningsopbouw. Dit uit zich bij appellant onder meer in een afname van focus, sterk toenemende mate van afleiding, en een sterke afname van de begeleidbaarheid. Er is sprake van een hoge, specifieke en intensieve begeleidingsnoodzaak die gedurende de opbouw van de spanning nog verder toeneemt en qua frequentie en impact niet vanuit appellant zelf of extern beïnvloedbaar is gebleken
.Op momenten van escalatie is appellant vanuit onvermogen niet meer aanspreekbaar of stuurbaar. De benodigde begeleiding is dermate structureel, specialistisch en intensief dat deze volgens Senzer binnen werk niet gerealiseerd kan worden.
5.4.3.
Gelet op de bevindingen van Senzer neemt de problematiek van appellant tijdens werk fors toe en blijkt deze – ondanks de geboden specifieke en intensieve begeleiding – niet beïnvloedbaar. De enkele stelling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat bij een ontwikkelingsstoornis als die van appellant, mede gelet op zijn nog jonge leeftijd, diverse vaardigheden, zoals samenwerken en omgaan met prikkels en spanning, nog ontwikkelbaar zijn, acht de Raad te algemeen en onvoldoende toegespitst op de situatie van appellant. Dit geldt ook voor de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in beroep aanvullend genoemde mogelijkheid van pedagogische en gedragstherapeutische begeleiding en emotieregulatie therapie. Gelet op de intellectuele beperkingen, de reeds lang bestaande ontwikkelings- en gedragsproblematiek van appellant in combinatie met de intensieve begeleiding en behandeling die appellant al vanaf zijn vroege jeugd heeft gehad, is voor de Raad niet aannemelijk geworden dat de situatie van appellant nog zodanig kan verbeteren dat niet uitgesloten is dat hij in de toekomst basale werknemersvaardigheden kan ontwikkelen en daarmee niet uitgesloten is dat op termijn wellicht arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan.
5.4.4.
Nu het Uwv zijn standpunt dat het arbeidsvermogen bij appellant niet duurzaam ontbreekt, niet heeft kunnen onderbouwen, gaat de Raad er vanuit dat het arbeidsvermogen bij appellant ten tijde van zijn aanvraag op 17 april 2023 duurzaam ontbreekt.

Conclusie en gevolgen

5.5.
Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Raad zal het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het Uwv zal een nieuwe beslissing op bezwaar dienen te nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen. Daarbij dient het Uwv ervan uit te gaan dat appellant op 17 april 2023 is aan te merken als jonggehandicapte in de zin van artikel 1a:1 van de Wajong. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen de door het Uwv te nemen beslissing op bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
6. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt aan deze zaak een gemiddeld gewicht toegekend en is de waarde per punt € 907,-. De proceskosten worden begroot op € 1.814,- voor verleende rechtsbijstand in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en op € 1.814,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep (1 punt voor het hogerberoepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting), in totaal € 3.628,-. Ook dient het Uwv het door appellant in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 21 december 2023;
- draagt het Uwv op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat tegen dit nieuwe besluit slechts beroep kan worden ingesteld bij de Raad;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.628,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het door hem in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 189,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en S.B. Smit-Colenbrander en E.W. Akkerman als leden, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2025.

(getekend) E.J.J.M. Weyers

(getekend) S.P.A. Elzer

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong
Jonggehandicapte is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong
Onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
Beoordelingskader uit Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’
Stap 1 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of er sprake is van een progressief ziektebeeld.
Als het antwoord bevestigend is, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 2 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of de situatie van cliënt aan beide volgende voorwaarden voldoet:
* er is sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden;
* de aandoening is zodanig ernstig dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht.
Als aan deze beide voorwaarden wordt voldaan, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 3 - voor de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige samen
De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige stellen in gezamenlijk overleg vast of het ontbreken van arbeidsvermogen van de cliënt duurzaam is. Zij betrekken daarbij ten minste de volgende aspecten in onderlinge samenhang:
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verdere ontwikkeling;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot toename van bekwaamheden.
Op grond van hun gezamenlijk overleg concluderen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige of het arbeidsvermogen al dan niet duurzaam ontbreekt. De beoordeling is afgerond.

Voetnoten

1.Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong.
2.Kamerstukken II 2011/12, 33 161, nr. 3 onder 5.1.