In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de weigering van het Uwv om appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellant, geboren op [geboortedatum] 2005, heeft op 17 april 2023 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, waarbij hij aangaf te lijden aan een laaggemiddeld IQ, autisme en PTSS. Het Uwv heeft de aanvraag afgewezen, stellende dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is. Appellant is het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. A.P. van Knippenbergh.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 3 september 2025. De Raad oordeelt dat het Uwv zijn standpunt over de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen onvoldoende heeft onderbouwd. De Raad stelt vast dat appellant, ondanks zijn beperkingen, mogelijkheden heeft om basale werknemersvaardigheden te ontwikkelen, vooral met adequate begeleiding. De Raad concludeert dat het Uwv niet aannemelijk heeft gemaakt dat appellant in de toekomst arbeidsvermogen kan ontwikkelen, en oordeelt dat het arbeidsvermogen bij appellant op het moment van de aanvraag duurzaam ontbreekt.
De uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die het bestreden besluit in stand heeft gelaten, wordt vernietigd. De Raad verklaart het beroep gegrond en draagt het Uwv op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij het Uwv moet uitgaan van de conclusie dat appellant op 17 april 2023 als jonggehandicapte moet worden aangemerkt. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.628,-.