ECLI:NL:CRVB:2025:1531

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
24/2050 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over weigering Wajong-uitkering en duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uwv om haar een Wajong-uitkering toe te kennen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 15 oktober 2025 uitspraak gedaan. Appellante, geboren op [geboortedatum] 2005, heeft een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, waarbij zij aangaf duurzaam niet over arbeidsvermogen te beschikken vanwege haar psychische aandoeningen, waaronder borderline en autisme. Het Uwv heeft haar aanvraag afgewezen, stellende dat haar situatie niet duurzaam was. De rechtbank heeft het besluit van het Uwv in stand gelaten, maar appellante is het daar niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 3 september 2025, waar appellante werd bijgestaan door haar advocaat. De Raad oordeelt dat het Uwv onvoldoende heeft onderbouwd dat appellante niet duurzaam arbeidsongeschikt is. De Raad concludeert dat het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is te achten en vernietigt de eerdere uitspraak. Het Uwv moet een nieuw besluit nemen, waarbij het moet uitgaan van de status van appellante als jonggehandicapte. Tevens is het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellante.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 20 augustus 2024, 24/2332 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 15 oktober 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen. Volgens appellante beschikte zij op [geboortedatum] 2023 (de dag dat zij achttien jaar is geworden) duurzaam niet over arbeidsvermogen en had zij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt en komt tot het oordeel dat het Uwv appellante ten onrechte niet als jonggehandicapte heeft aangemerkt.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. S. van de Griek, advocaat, hoger beroep ingesteld. Mr. T.M.J. Oosterhuis-Putter, advocaat, heeft zich als opvolgend gemachtigde gesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 3 september 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Oosterhuis-Putter. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door T. van der Weert.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 2005, heeft met een door het Uwv op 4 april 2023 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellante borderline, autisme spectrum stoornis (ASS) en een depressie heeft. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van een psycholoog. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellante weliswaar nu geen arbeidsvermogen heeft, maar dat deze situatie niet duurzaam is. Met een besluit van 30 mei 2023 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 25 maart 2024 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellante niet duurzaam is. Er is aannemelijk gemaakt dat de mogelijkheden tot verdere ontwikkeling van de emotieregulatie bij appellante niet geheel ontbreken. Daardoor valt ook niet uit te sluiten dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich in de toekomst op een dusdanige wijze kunnen ontwikkelen dat op termijn toch arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan. Dat behandelingen vanaf haar achtste tot nu toe geen of nauwelijks effect hebben gehad, is voor de rechtbank, mede vanwege de nog jonge leeftijd van appellante, onvoldoende om er nu al van uit te gaan dat positieve ontwikkelingen moeten worden uitgesloten. Dat de huidige behandelaar heeft aangegeven dat stabilisatie het hoogst haalbare is, zoals tijdens de zitting is gesteld, is niet onderbouwd. Daarom is de rechtbank van oordeel dat het Uwv op goede gronden heeft besloten dat er in dit geval geen sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. Het Uwv heeft terecht geweigerd appellante per [geboortedatum] 2023 een Wajong-uitkering toe te kennen.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat het ontbreken van het arbeidsvermogen duurzaam is. Appellante is al sinds haar achtste jaar onder behandeling, maar dit heeft niet geleid tot een wezenlijke en structurele verbetering van haar welbevinden, laat staan tot enige ontwikkeling van arbeidsvermogen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij verschillende brieven van de klinisch psycholoog van Dimence overgelegd.
Het standpunt van het Uwv
4. Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gereageerd op de medische informatie van Dimence.

Het oordeel van de Raad

5. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5.1.
Om recht te hebben op een Wajong-uitkering moet een betrokkene als jonggehandicapte kunnen worden aangemerkt. Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Op grond van het vierde lid wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
5.2.
Niet in geschil is dat appellante op [geboortedatum] 2023 geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) heeft omdat zij voldoet aan de voorwaarde dat zij niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur en niet over basale werknemersvaardigheden beschikt. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
5.3.
De beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen betreft een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Duurzaamheid op grond van de Wajong wordt aangenomen in een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet meer kunnen ontwikkelen. [1] Gelet op de wetsgeschiedenis is hiervan sprake als een betrokkene geen enkel perspectief meer heeft op ontwikkeling en herstel is uitgesloten. [2] Als het Uwv stelt dat duurzaamheid ontbreekt, hoeft het Uwv niet te onderbouwen dat een betrokkene in de toekomst zal beschikken over arbeidsvermogen. Het Uwv moet in zo’n geval wel aannemelijk maken dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich in de toekomst op een dusdanige wijze kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan. Daarbij zijn van belang de bij betrokkene bestaande mogelijkheden tot verbetering van belastbaarheid, verdere ontwikkeling en toename van bekwaamheden.
5.4.
Het Uwv hanteert bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een beoordelingskader, dat is opgenomen in Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’. Volgens het beoordelingskader spreekt de verzekeringsarts zich uit over de ontwikkeling van de mogelijkheden van betrokkene, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment waarop de beoordeling betrekking heeft. In het beoordelingskader is een stappenplan (zie bijlage) opgenomen voor het onderzoek van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige naar de vraag of bij een betrokkene al dan niet sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. Voor zover de verzekeringsarts, overeenkomstig het stappenplan, niet zelfstandig over het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen kan besluiten, spreken verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zich gezamenlijk uit over de te verwachten ontwikkeling van betrokkene en of die al dan niet tot arbeidsvermogen kan leiden.
5.5.
De Raad is van oordeel dat het Uwv zijn standpunt over de duurzaamheid van het ontbreken van het arbeidsvermogen bij appellante onvoldoende heeft onderbouwd. Bij appellante is sprake van meervoudige, complexe mentale problematiek, bestaande uit onder meer een ASS, borderline persoonlijkheidsstoornis en depressieve klachten. Als gevolg hiervan is bij appellante sprake van emotieregulatieproblematiek en automutilatie. Zij heeft hiervoor al jarenlang behandelingen gevolgd bij verschillende hulpverleningsinstanties zoals Pluryn, Karakter en Dimence. De behandelingen hebben onder meer bestaan uit farmacotherapie, traumabehandeling door middel van EMDR, KAT modules en dialectische gedragstherapie behandeling. Niet in geschil is dat deze behandelingen geen of onvoldoende effect hebben gehad. Hoewel uit de brief van de klinisch psycholoog van Dimence van 13 maart 2024 volgt dat appellante rondom haar achttiende verjaardag nog onder behandeling was voor haar persoonlijkheidsproblematiek, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende gemotiveerd dat hieruit volgt dat het ontwikkelen van arbeidsvermogen bij appellante niet is uitgesloten. Dat appellante volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep door deze behandeling meer rust in haar hoofd ervaart en beter met haar eigen emoties en de emoties van anderen kan leren omgaan, kan niet worden afgeleid uit deze brief, aangezien die slechts summiere informatie bevat en geen informatie geeft over de door de behandelaar verwachte behandelresultaten. Uit de brief van Dimence van 9 september 2024, die appellante in hoger beroep heeft overgelegd, blijkt dat de behandeling slechts gericht is op stabilisatie, zodat appellante zich beter staande kan houden in haar dagelijks leven. In het licht van de complexe problematiek waarmee appellante zich geconfronteerd ziet, en gelet op alle reeds gevolgde behandelingen, is voor de Raad niet aannemelijk geworden dat de situatie van appellante nog zodanig kan verbeteren dat niet uitgesloten is dat zij in de toekomst basale werknemersvaardigheden kan ontwikkelen en een uur aaneengesloten kan werken en daarmee niet uitgesloten is dat op termijn wellicht arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan.
5.6.
Nu het Uwv zijn standpunt dat het arbeidsvermogen bij appellante niet duurzaam ontbreekt, niet heeft kunnen onderbouwen, gaat de Raad er vanuit dat het ontbreken van arbeidsvermogen in het geval van appellante op [geboortedatum] 2023 duurzaam is te achten.

Conclusie en gevolgen

5.7.
Het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Het beroep wordt gegrond verklaard en het bestreden besluit wordt vernietigd. Het Uwv zal opnieuw op het bezwaar dienen te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. Het Uwv zal er daarbij vanuit dienen te gaan dat appellante op [geboortedatum] 2023 is aan te merken als jonggehandicapte in de zin van artikel 1a:1 van de Wajong. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen de door het Uwv te nemen nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
6. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze worden begroot op € 1.814,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting in beroep) en € 1.814,- in hoger beroep (1 punt voor het hogerberoepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting). In totaal is dit een bedrag van € 3.628,-. Tevens dient het Uwv het door appellante betaalde griffierecht in beroep en hoger beroep te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 25 maart 2024;
  • draagt het Uwv op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat beroep tegen de nieuw te nemen beslissing op bezwaar slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 3.628,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 189,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en S.B. Smit-Colenbrander en E.W. Akkerman als leden, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2025.

(getekend) E.J.J.M. Weyers

(getekend) S.P.A. Elzer

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong
Jonggehandicapte is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong
Onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
Beoordelingskader uit Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’
“Stap 1 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of er sprake is van een progressief ziektebeeld.
Als het antwoord bevestigend is, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 2 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of de situatie van cliënt aan beide volgende voorwaarden voldoet:
* er is sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden;
* de aandoening is zodanig ernstig dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht.
Als aan deze beide voorwaarden wordt voldaan, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 3 - voor de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige samen
De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige stellen in gezamenlijk overleg vast of het ontbreken van arbeidsvermogen van de cliënt duurzaam is. Zij betrekken daarbij ten minste de volgende aspecten in onderlinge samenhang:
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verdere ontwikkeling;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot toename van bekwaamheden.
Op grond van hun gezamenlijk overleg concluderen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige of het arbeidsvermogen al dan niet duurzaam ontbreekt. De beoordeling is afgerond.

Voetnoten

1.Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong.
2.Kamerstukken II 2011/12, 33 161, nr. 3 onder 5.1.