ECLI:NL:CRVB:2025:1603

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 oktober 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
23/2113 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhoging Wajong-uitkering en terugwerkende kracht

In deze zaak gaat het om de verhoging van de Wajong-uitkering van appellant tot 85% van het grondslag per 11 januari 2021. Appellant, geboren in 1989, ontvangt sinds zijn achttiende een Wajong-uitkering en heeft ernstige beperkingen. Het Uwv heeft de uitkering verhoogd, maar niet verder teruggaand dan een jaar voor de aanvraagdatum. Appellant is het niet eens met deze beslissing en stelt dat zijn situatie een bijzonder geval is, wat een uitzondering op de regel zou rechtvaardigen. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad voor de Rechtspraak bevestigt deze uitspraak. De Raad oordeelt dat er geen sprake is van een bijzonder geval, omdat de omstandigheden van appellant niet voldoende zijn om af te wijken van de wettelijke regels. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat de verhoging van de Wajong-uitkering niet eerder kan ingaan dan per 11 januari 2021, en bevestigt de beslissing van de rechtbank.

Uitspraak

23/2113 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 9 juni 2023, 23/145 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 29 oktober 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv de Wajong-uitkering van appellant terecht heeft verhoogd tot 85% van het grondslag per 11 januari 2021 en daarbij niet verder is teruggegaan dan een jaar voor de datum van de aanvraag.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.J. Weldam, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 1 augustus 2024. Namens appellant is zijn moeder, [naam moeder] verschenen, bijgestaan door mr. Weldam. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.S. Träger.
Na de zitting heeft de Raad het onderzoek heropend. De enkelvoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de meervoudige kamer. Op 6 augustus 2025 is de zaak, gevoegd met de zaak 25/91 Wajong, behandeld op een nadere zitting. Namens appellant is wederom zijn moeder, [naam moeder] verschenen, bijgestaan door mr. Weldam. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.S. Träger. Na afloop van de zitting zijn de zaken gesplitst en wordt in elke zaak afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1989, ontvangt sinds zijn achttiende verjaardag een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Appellant is bekend met microcefalie met een ernstig verstandelijke beperking. Daarnaast is sprake van een flexiecontractuur van de knieën en vingers, waardoor appellant rolstoelafhankelijk is. Hij is volledig ADL-afhankelijk. Op 11 januari 2022 heeft het Uwv een aanvraag ontvangen voor een verhoging van de Wajong-uitkering, wegens kosten voor extra hulp en verzorging. Met een besluit van 19 april 2022 heeft het Uwv de Wajong-uitkering van appellant per 11 januari 2022 verhoogd tot een percentage van 85% van de grondslag.
1.2.
Bij besluit van 30 november 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de ingangsdatum van de verhoging gewijzigd naar 11 januari 2021. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft allereerst geoordeeld dat de uitkering terecht tot 85% (in plaats van 100%) is verhoogd. Over de ingangsdatum van de verhoging heeft de rechtbank overwogen dat uit artikel 3:29, tweede lid, van de Wajong volgt dat een uitkering niet vroeger kan ingaan dan een jaar voor de dag waarop de aanvraag om toekenning dan wel voortzetting van de uitkering werd ingediend. Het Uwv kan in bijzondere gevallen hiervan afwijken. Uit vaste rechtspraak volgt dat een bijzonder geval kan worden aangenomen in een situatie dat iemand om medische redenen niet in staat is om (met hulp) eerder een uitkering aan te vragen. Onbekendheid met de wetgeving levert in ieder geval geen bijzonder geval op. De rechtbank heeft in de door appellant aangevoerde omstandigheden, zoals zijn medische problematiek en het feit dat zijn ouders niet deskundig zijn op het gebied van sociale zekerheid, onvoldoende grond gezien om een bijzonder geval aan te nemen op grond waarvan langer dan een jaar terugwerkende kracht zou moeten worden verleend. De aandoening/ziekte van appellant kan niet worden aangemerkt als een bijzonder geval. Voor appellant zijn eerder namelijk wel aanvragen ingediend. Dat de ouders niet bekend waren met de wetgeving vormt geen bijzondere omstandigheid die een afwijkende ingangsdatum rechtvaardigt. Het standpunt dat de Wajong-uitkering met vijf jaar terugwerkende kracht zou moeten ingaan, slaagt daarom ook niet.
2.2.
Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat artikel 3:29, tweede lid, van de Wajong een dwingendrechtelijk karakter heeft, zodat geen ruimte bestaat voor de door appellant gewenste belangenafweging.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank, voor zover het de ingangsdatum van de verhoging betreft, niet eens. Appellant voert aan dat het niet eerlijk is dat in zijn geval de verhoging van de Wajong-uitkering niet met meer dan een jaar terugwerkende kracht wordt verleend. Uit informatie van de verzekeringsartsen blijkt namelijk dat appellant een bijzonder geval is, onder meer omdat hij ernstig verstandelijk beperkt is. Het Uwv heeft de menselijke maat niet in acht genomen. Appellant is nooit geïnformeerd over de mogelijkheid om een verhoging aan te vragen, terwijl al bij de toekenning in 2007 duidelijk was dat appellant hier recht op had.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over het toekennen van de verhoging van de Wajong-uitkering per 11 januari 2021 in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 3:29, eerste lid, van de Wajong gaat de arbeidsongeschiktheidsuitkering in op de dag, met ingang waarvan de jonggehandicapte aan de vereisten voor het recht op toekenning van die uitkering voldoet. Op grond van artikel 3:29, tweede lid, van de Wajong kan in afwijking van het eerste lid de uitkering niet vroeger ingaan dan een jaar voor de dag waarop de aanvraag om toekenning dan wel voortzetting van de uitkering werd ingediend. Ingevolge de tweede volzin van die bepaling kan het Uwv voor bijzondere gevallen van de eerste zin afwijken.
4.2.
Op grond van artikel 3:31, eerste lid, van de Wajong gaat de herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering in op de dag, waarop de jonggehandicapte op grond van deze wet voor een hogere of lagere uitkering in aanmerking komt. In het tweede lid van dit artikel is, voor zover van belang, bepaald dat met betrekking tot de herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, die een verhoging van die uitkering tot gevolg heeft, artikel 3:29, tweede lid, van de Wajong van overeenkomstige toepassing is.
4.3.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van een bijzonder geval, als bedoeld in artikel 3:29, tweede lid, van de Wajong, zodat de verhoging van de Wajong-uitkering tot 85% van het grondslag niet eerder in kan gaan dan 11 januari 2021, een jaar voor de datum van de aanvraag.
4.4.
De mogelijkheid om een uitkering slechts met een beperkte terugwerkende kracht toe te kennen en alleen in bijzondere gevallen daarop een uitzondering te maken, is een bewuste keuze van de wetgever. Het uitgangspunt is dat een uitkering, of een verhoging daarvan, met maximaal een jaar terugwerkende kracht kan ingaan. Wanneer de jonggehandicapte na meer dan een jaar een aanvraag doet, verspeelt hij dus een deel van zijn aanspraken. In situaties waarin toepassing van deze regel tot bijzondere hardheid zou leiden, is er de bevoegdheid om af te wijken van die regel. Deze mogelijkheid tot afwijken heeft een plaats gekregen in artikel 3:29, tweede lid, van de Wajong.
4.5.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat in het geval van appellant geen sprake is van een bijzonder geval. De belangen van appellant, die ernstig verstandelijk en lichamelijk beperkt is en niet bij machte is zelf een aanvraag in te dienen, worden behartigd door zijn ouders. De omstandigheid dat de ouders van appellant niet op de hoogte waren van de mogelijkheid om een verhoging aan te vragen, levert naar vaste rechtspraak [1] geen bijzonder geval op. Daarbij komt dat de ouders bij de aanvraag van een Wajong-uitkering in 2007 de deskundige hulp hebben ingeschakeld van stichting MEE. Dat het Uwv sinds 2017 bij een Wajong-aanvraag inmiddels ambtshalve beoordeelt of recht bestaat op een verhoging, leidt evenmin tot de conclusie dat sprake is van een bijzonder geval. Deze gedragslijn werd nog niet gehanteerd ten tijde van de Wajong-aanvraag van appellant in 2007 en het Uwv was niet gehouden om de aanspraak op een verhoging ambtshalve te beoordelen.
4.6.
Het bovenstaande betekent dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellant niet eerder dan per 11 januari 2021 recht heeft op een verhoging van de Wajong-uitkering.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, voor zover aangevochten.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en D.S. de Vries en J.H. Ermers als leden, in tegenwoordigheid van A.K.F. Ouwehand als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2025

(getekend) E.J.J.M. Weyers

De griffier is verhinderd te ondertekenen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 8 juli 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD7441 en van 17 maart 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL8059.