ECLI:NL:CRVB:2025:1650

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2025
Publicatiedatum
18 november 2025
Zaaknummer
24/1401 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning AOW-pensioen met korting wegens schuldige nalatigheid en niet-verzekerd zijn

In deze zaak gaat het om de toekenning van een AOW-pensioen aan appellant door de Sociale Verzekeringsbank (Svb), waarbij een korting van 12% is toegepast vanwege schuldige nalatigheid in het betalen van de premie volksverzekeringen over een periode van zes jaar. Daarnaast is er een korting van 2% toegepast omdat appellant gedurende een jaar niet verzekerd was, aangezien hij in Zwitserland woonde en werkte. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. De Raad oordeelt dat de Svb terecht de kortingen heeft toegepast en dat de hoogte van het AOW-pensioen op 86% van het maximale pensioen correct is vastgesteld. Appellant had eerder bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Svb, maar de Raad concludeert dat de Svb de kortingen op basis van de wetgeving en eerdere besluiten terecht heeft doorgevoerd. De Raad wijst erop dat appellant geen bezwaar heeft gemaakt tegen eerdere besluiten van de Svb, waardoor deze in rechte vaststaan. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 mei 2024, 23/5659 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 6 november 2025

SAMENVATTING

In deze zaak gaat het om de vraag of de Svb terecht een korting van 12% heeft toegepast op het AOW-pensioen van appellant vanwege zes jaar schuldige nalatigheid in het betalen van de premie volksverzekeringen en een korting van 2% vanwege het feit dat appellant een periode in Zwitserland heeft gewoond en gewerkt en daardoor afgerond een jaar nietverzekerd is geweest voor de AOW. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de korting van in totaal 14% terecht is toegepast.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J. Jansen, advocaat, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend. De Svb heeft een vraag van de Raad schriftelijk beantwoord. Appellant heeft nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 25 september 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Jansen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.G. Starreveld.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft op 7 april 2022 een pensioen op grond van de AOW [1] aangevraagd. Met een besluit van 21 november 2022 heeft de Svb hem vanaf augustus 2022 een AOWpensioen toegekend ter hoogte van 84% van het maximale pensioen.
1.2.
Tegen dat besluit heeft appellant bezwaar gemaakt. Met een besluit van 19 juni 2023 op dat bezwaar (bestreden besluit) heeft de Svb alsnog vanaf augustus 2022 een AOWpensioen toegekend ter hoogte van 86% van het maximale pensioen. De Svb heeft een korting van 12% toegepast vanwege zes jaar waarover appellant schuldig nalatig is geweest de premie volksverzekeringen te betalen. Daarnaast is een korting van 2% toegepast voor afgerond een jaar dat appellant niet verzekerd was omdat hij toen in Zwitserland werkte en woonde.
1.3.
Bij besluit van 20 december 2023 heeft de Svb appellant medegedeeld dat vanwege een wetswijziging met ingang van 1 januari 2024 de korting op zijn AOW-pensioen van 12% wegens schuldige nalatigheid komt te vervallen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Svb terecht een korting van 12% op het AOW-pensioen van appellant heeft toegepast vanwege schuldige nalatigheid. Volgens de rechtbank heeft de Svb ook de korting van 2% in verband met de periode dat appellant in Zwitserland woonde en werkte terecht toegepast.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over vaststelling van de hoogte van het AOW-pensioen van appellant op 86% van het maximale AOWpensioen in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
De korting op het AOW-pensioen vanwege schuldige nalatigheid
4.1.
De Raad is het eens met de rechtbank dat de Svb de korting van 12% op het AOWpensioen vanwege schuldige nalatigheid juist heeft vastgesteld. Hij overweegt daartoe als volgt.
4.2.
Op het AOW-pensioen wordt een korting toegepast van 2% voor ieder jaar dat de pensioengerechtigde na het bereiken van de aanvangsleeftijd schuldig nalatig is geweest AOW-premie te betalen. Dat is geregeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder b van de AOW.
4.3.
Met zes besluiten van 26 april 2011, 13 oktober 2011 en 29 november 2012 heeft de Svb appellant schuldig nalatig verklaard over de jaren 2004 tot en met 2009. Appellant heeft verklaard dat hij in deze jaren een eigen bedrijf had en dat de belastingaangifte en premiebetaling werden geregeld door de accountant van dit bedrijf. Hij had geen weet van enigerlei nalatigheid in de afdracht van belastingen of premies. Ter zitting heeft appellant echter, anders dan bij de rechtbank, niet langer betwist dat hij de genoemde besluiten van de Svb heeft ontvangen. Tussen partijen is niet in geschil dat appellant geen bezwaar heeft gemaakt tegen deze besluiten. Het komt voor rekening en risico van de appellant dat hij geen bezwaar heeft gemaakt. De zes besluiten van 26 april 2011, 13 oktober 2011 en 29 november 2012 staan daarom in rechte vast, en daarmee ook dat appellant over de jaren 2004 tot en met 2009 schuldig nalatig is geweest om AOW-premie te betalen. De Raad komt in dit geding niet toe aan de beoordeling of appellant al dan niet terecht schuldig nalatig is verklaard. [2]
4.4.
De genoemde besluiten zijn dus door de Svb met recht aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd, zodat de korting van 12% terecht is. De stelling van appellant ter zitting, dat hij indertijd contact heeft opgenomen met de Belastingdienst en in de veronderstelling verkeerde dat de melding van openstaande belastingschuld zou worden ingetrokken of anderszins zou worden geregeld, waardoor schuldige nalatigheid niet meer aan de orde zou zijn, kan hier niet aan afdoen. Datzelfde geldt voor de door appellant overgelegde verklaring van de Belastingdienst uit 2023, waaruit blijkt dat appellant op dat moment geen openstaande belastingaanslagen had. De Svb heeft ter zitting verklaard dat de Belastingdienst vorderingen afboekt nadat diverse pogingen tot invordering zonder resultaat zijn gebleven.
De korting op het AOW-pensioen vanwege wonen en werken in Zwitserland
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant vanaf november 1988 een periode van ruim een jaar in Zwitserland heeft gewoond en gewerkt en dat hij in die periode niet in Nederland werkte. In de periode dat appellant in Zwitserland woonde en werkte gold tussen Nederland en Zwitserland de NZO. [3] Uit artikel 6, eerste lid, van de NZO volgt dat Nederlandse onderdanen die beroepsarbeid in Zwitserland verrichten, onderworpen zijn aan de Zwitserse socialezekerheidswetgeving. Ook volgens de nationale wetgeving is, los van een aantal hier niet ter zake doende uitzonderingen, degene die niet in Nederland woont of werkt niet verzekerd voor de AOW. [4] Omdat appellant in Zwitserland woonde en werkte, is hij van november 1988 tot en met 30 april 1990 niet verzekerd geweest voor de AOW. Het feit dat het Zwitserse socialezekerheidsorgaan heeft vastgesteld dat appellant van november 1988 tot en met april 1990 in Zwitserland verzekerd was en dat appellant sinds 1 februari 2021 een Zwitserse Altersrente ontvangt, is in lijn met dit oordeel.
4.6.
Appellant stelt dat in de periode die hij in Zwitserland werkte over 50% van zijn salaris belastingen en sociale lasten in Nederland zijn ingehouden. Dit zou zijn geschied op basis van een tussen zijn werkgever en de Belastingdienst afgesproken zogenoemde ‘splitpayroll regeling’. Appellant heeft een schriftelijke verklaring ingebracht van de toenmalige office manager van zijn werkgever die deze stelling ondersteunt. De Svb heeft naar voren gebracht dat, zelfs als aangenomen zou worden dat er sprake is geweest van premiebetaling in Nederland, dit geen grond vormt om in de betreffende periode verzekering voor de AOW aan te nemen. Hierbij heeft hij verwezen naar de uitspraak van de Raad van 10 december 2020. [5] Daargelaten of in dit geval het bestaan van de split-payroll regeling is aangetoond, ziet de Raad gelet op het onder 4.5 uiteengezette wettelijke en verdragsrechtelijke kader geen aanknopingspunten om ervan uit te gaan dat deze regeling voor appellant zou hebben kunnen leiden tot verzekering voor de AOW in de betreffende periode.
4.7.
De Raad komt tot de conclusie dat de Svb terecht een korting van 2% heeft toegepast op het AOW-pensioen van appellant vanwege afgerond een jaar niet-verzekerd zijn.

Conclusie en gevolgen

4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de vaststelling van de hoogte van het AOWpensioen van appellant op 86% van het maximale AOW-pensioen in het bestreden besluit in stand blijft.
Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en E.E.V. Lenos en J.P. Loof als leden, in tegenwoordigheid van J. Bonnema als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2025.

(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum

(getekend) J. Bonnema
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Algemene Ouderdomswet
Artikel 13, zoals dat gold van 1 januari 1995 tot 1 januari 2005
1. Op de bedragen, genoemd in artikel 9, tiende lid, wordt een korting toegepast van 2%:
(…)
b. voor elke jaarpremie ingevolge deze wet, welke de pensioengerechtigde na het bereiken van zijn 15-jarige leeftijd schuldig nalatig is geweest te betalen als bedoeld in artikel 18 van de Wet financiering volksverzekeringen.
(…)
Artikel 13, zoals dat gold van 1 januari 2005 tot 1 januari 2006
1. Op het bruto-ouderdomspensioen, vastgesteld op grond van artikel 9 wordt een korting toegepast van 2%:
(…)
b. voor elke jaarpremie ingevolge deze wet, welke de pensioengerechtigde na het bereiken van zijn 15-jarige leeftijd schuldig nalatig is geweest te betalen als bedoeld in artikel 18 van de Wet financiering volksverzekeringen.
(…)
Artikel 13, zoals dat gold van 1 januari 2006 tot 1 januari 2013
1. Op het bruto-ouderdomspensioen, vastgesteld op grond van artikel 9 wordt een korting toegepast van 2%:
(…)
2. voor elke jaarpremie op grond van de Wet financiering sociale verzekeringen, welke de pensioengerechtigde na het bereiken van zijn 15-jarige leeftijd schuldig nalatig is geweest te betalen als bedoeld in artikel 61 van die wet.
(…)

Voetnoten

1.Algemene Ouderdomswet.
2.Zie onder meer de uitspraak van de Raad van 29 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2678, r.o. 4.1.
3.Overeenkomst inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsstaat van 27 mei 1970, Trb. 1980, 200.
4.Zie artikel 6 van de AOW.
5.ECLI:NL:CRVB:2020:3122, r.o. 4.2.4.