ECLI:NL:CRVB:2025:1685

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 november 2025
Publicatiedatum
26 november 2025
Zaaknummer
24/1679 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over het aantal vrij te laten uren per maand als zelfstandige in het kader van de WW-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende het aantal vrij te laten uren per maand voor een zelfstandige in het kader van de Werkloosheidswet (WW). De Centrale Raad van Beroep heeft op 19 november 2025 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat het Uwv onvoldoende uitvoering heeft gegeven aan een eerdere uitspraak van de Raad, waarin was bepaald dat het Uwv nader onderzoek moest doen naar de opgave van gewerkte uren door de belanghebbende. Het Uwv had in zijn besluit van 24 mei 2024 het aantal vrij te laten uren ongewijzigd vastgesteld op 104,73 uur per maand, maar de Raad oordeelt dat dit besluit onvoldoende gemotiveerd is. De Raad heeft zelf in de zaak voorzien en het aantal vrij te laten uren vastgesteld op 34,91 uur per maand. De Raad heeft ook het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 1.814,-. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming door het Uwv en de noodzaak om de belangen van zelfstandigen in het kader van de WW adequaat te waarborgen.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van 24 mei 2024 (bestreden besluit)
Partijen:
[naam stichting] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[belanghebbende] te [woonplaats] (belanghebbende)
Datum uitspraak: 19 november 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak om de vraag of het Uwv op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan een eerdere uitspraak van de Raad. In die uitspraak heeft de Raad geoordeeld dat appellante bij haar verzoek tot herziening van de WW-uitkering van belanghebbende voldoende feiten en omstandigheden heeft aangedragen die aanleiding geven tot nader onderzoek door het Uwv. De Raad heeft daarom het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. In het ter uitvoering van deze uitspraak genomen besluit heeft het Uwv beslist dat het aantal vrij te laten uren per maand van belanghebbende ongewijzigd blijft. De Raad oordeelt dat het Uwv met dat besluit onvoldoende uitvoering heeft gegeven aan de eerdere uitspraak van de Raad nu dit besluit opnieuw onvoldoende gemotiveerd is. De Raad voorziet zelf.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. Tj.P. Grünbauer, advocaat, beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 14 augustus 2024 heeft belanghebbende te kennen gegeven deel te willen nemen aan de beroepsprocedure.
Bij brief van 2 juni 2025 heeft mr. A.R. van der Veen zich als gemachtigde voor belanghebbende gesteld.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 8 oktober 2025. Appellante is verschenen, vertegenwoordigd door [naam] (manager HRM) en bijgestaan door mr. Grünbauer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.H.H. Jansen. Belanghebbende is verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 4 april 2024. [1] Hij volstaat hier met het volgende.
1.1.
Belanghebbende was sinds 22 augustus 2011 in dienst van appellante als senior docent voor 36 uur per week. Vanaf 1 september 2018 was belanghebbende vrijgesteld van werkzaamheden. De arbeidsovereenkomst is beëindigd met ingang van 1 augustus 2019.
1.2.
Bij besluit van 27 augustus 2019 is belanghebbende met ingang van 1 augustus 2019 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Het Uwv heeft het aantal vrij te laten uren in verband met zijn werk als zelfstandige vastgesteld op 104,73 uur per maand.
1.3.
Bij brief van 23 april 2021 heeft appellante het Uwv verzocht het toekenningsbesluit van 27 augustus 2019 voor de toekomst te herzien in die zin dat het aantal vrij te laten uren als zelfstandige van belanghebbende opnieuw wordt vastgesteld.
1.4.
Bij besluit van 17 mei 2021 heeft het Uwv het verzoek van appellante afgewezen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt en daarbij aangevoerd dat het Uwv ten onrechte niet heeft gecontroleerd of het door belanghebbende opgegeven aantal uren als zelfstandige wel klopt. Bij beslissing op bezwaar van 28 september 2021 heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep tegen deze beslissing op bezwaar ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. [2] In zijn uitspraak van 4 april 2024 heeft de Raad, met toepassing van de duuraanspraken-jurisprudentie, geoordeeld dat appellante bij het verzoek om herziening naar de toekomst toe voldoende feiten en omstandigheden heeft aangedragen die aanleiding geven tot nader onderzoek door het Uwv naar de opgave van belanghebbende van de door hem gewerkte uren als zelfstandige. De Raad heeft daarom de uitspraak van de rechtbank vernietigd, het beroep van appellante gegrond verklaard, het besluit van 28 september 2021 vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Daarbij is bepaald dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld. Verder heeft de Raad het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep en het door appellante betaalde griffierecht.
Het bestreden besluit
2. Ter uitvoering van de uitspraak van de Raad heeft het Uwv met een beslissing op bezwaar van 24 mei 2024 (bestreden besluit) beslist.
2.1.
Met het bestreden besluit heeft het Uwv het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard en het aantal vrij te laten uren van belanghebbende als zelfstandige per 23 april 2021 ongewijzigd vastgesteld op 104,73 uur per maand. Hieraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat uit nader onderzoek is gebleken dat het aantal vrij te laten uren juist is vastgesteld. Belanghebbende heeft op verzoek van het Uwv een gedetailleerd overzicht verstrekt van de gewerkte uren als zelfstandige over de periode 26 februari 2018 tot en met 16 augustus 2018, en deze opgegeven uren zijn volgens het Uwv niet onrealistisch en ook niet uitzonderlijk naast een fulltime dienstverband. Het aantal uren dat belanghebbende in de relevante periode volgens de door hem aangeleverde documenten als zelfstandige werkte, komt exact overeen met het aantal uur waarvan bij de beoordeling van de WW-aanvraag in 2019 is uitgegaan. Het Uwv ziet geen aanleiding om aan de juistheid van de gegevens te twijfelen, nu de namen en data uit het overzicht van belanghebbende overeenkomen met de namen in het door belanghebbende overgelegde NCOI-takenoverzicht. Zoals verder uit navraag door belanghebbende bij de Belastingdienst en uit de informatie op de website van de Belastingdienst blijkt, komt belanghebbende niet in aanmerking voor zelfstandigenaftrek in 2018, nu hij niet voldoet aan de door de Belastingdienst gestelde criteria hiervoor. Er zijn in dat kader dan ook geen gegevens beschikbaar die kunnen worden betrokken bij het onderzoek naar de vrij te laten uren.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met het bestreden besluit niet eens. Wat appellante hiertegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.
Het oordeel van de Raad
4. De Raad komt tot het oordeel dat het beroep slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de beoordeling van het aantal vrij te laten uren de periode van 26 weken voorafgaand aan 1 september 2018 (het moment van vrijstelling van werkzaamheden) betreft, dus de periode van 26 februari 2018 tot en met 26 augustus 2018. Ook is niet in geschil dat bij de vaststelling van het aantal vrij te laten uren niet alleen de declarabele uren, maar ook indirecte uren worden meegenomen zoals administratie en zelfstudie.
4.2.
Appellante heeft aangevoerd dat het Uwv ten onrechte uitgaat van de door belanghebbende opgestelde urenoverzichten. Volgens appellante kunnen de opgegeven uren niet de feitelijk gewerkte uren als zelfstandige betreffen nu deze opgave onrealistisch is. Appellante heeft hierbij gewezen op de vaste patronen waarbij belanghebbende voor hetzelfde type werkzaamheden telkens hetzelfde aantal uren noteert en het feit dat het totaal aantal opgegeven uren op sommige dagen in het overzicht 24 uur per dag overschrijdt. Bovendien stelt appellante de opgegeven reisuren ter discussie.
4.3.
Zoals appellante terecht aanvoert, roepen de door belanghebbende verstrekte urenoverzichten verschillende vragen op. Het Uwv heeft pas na de door appellante ingediende beroepsgronden navraag gedaan bij belanghebbende over de reistijd en de overschrijding van 24 werkuren op individuele dagen. Dit getuigt van een onvoldoende zorgvuldig onderzoek en een gebrekkige motivering van het bestreden besluit.
4.4.
Ter zitting is door belanghebbende bevestigd dat het urenoverzicht door hem achteraf is opgesteld. Het betreft een door hem gemaakte schatting van de gewerkte uren als zelfstandige, meer dan zes jaar na de betreffende periode. De Raad acht deze schatting ongeloofwaardig. Zoals de Raad in zijn eerdere uitspraak heeft overwogen, is het ruim 24 uur per week werken als zelfstandige naast een fulltimebaan als senior docent opmerkelijk. Op basis van de door belanghebbende verstrekte overzichten zou in sommige weken zelfs meer dan vijftig uur als zelfstandige zijn gewerkt. Dat belanghebbende heeft verklaard dat de bedoelde data waarop per dag meer dan 24 werkuren zijn genoteerd, de dagen betroffen waarop de betaling werd ontvangen en de werkzaamheden in werkelijkheid verdeeld over verschillende dagen in de weken ervoor plaatsvonden, maakt bovendien dat in de opgave mogelijk gewerkte uren zijn meegenomen die buiten de referteperiode vallen. Met betrekking tot de reisuren heeft belanghebbende toegelicht dat hij met de auto naar verschillende vaste externe locaties binnen Nederland reisde en dat hij hiervoor ruim de tijd nam om tijdig aanwezig te zijn. Op meerdere dagen is echter een reistijd van zes uur genoteerd en op 9 maart 2018 is zelfs een reistijd van bij elkaar dertien uur genoteerd. In dit verband is ook niet duidelijk geworden hoe belanghebbende deze reisuren kon combineren met zijn aanstelling en werkzaamheden als senior docent. Verder valt op dat in de urenoverzichten een erg hoog aantal voorbereidingsuren is opgenomen voor een ervaren docent. Belanghebbende heeft hierover een onbevredigende uitleg gegeven. Het door belanghebbende opgegeven aantal uren van 104,73 per maand dat hij als zelfstandige zou hebben gewerkt in de referteperiode is daarom niet juist gebleken. In de behandeling ter zitting en hetgeen daar door belanghebbende is toegelicht heeft het Uwv geen aanleiding gezien om het ingenomen standpunt over de opgegeven uren te verlaten. Gelet daarop en om een einde te maken aan dit langlopende geschil, ziet de Raad aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het aantal vrij te laten uren van belanghebbende schattenderwijs vast te stellen.
4.5.
De Raad stelt het aantal vrij te laten uren per 23 april 2021 schattenderwijs vast op een derde van het door belanghebbende opgegeven aantal uren. Dat is 34,91 uur per maand. De Raad gaat daarbij uit van een geringer aantal reisuren, een veel geringere voorbereidingstijd voor een ervaren docent mede gelet op de samenhang van die cursusonderdelen, en de mogelijkheid om de betreffende werkzaamheden naast de dienstbetrekking in een aanstelling van 36 uur bij appellante te realiseren. Het aantal van 34,91 uur per maand is dan realistischer.

Conclusie en gevolgen

4.6.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad zal, onder toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb zelf in de zaak voorzien en bepalen dat het aantal vrij te laten uren als zelfstandige van belanghebbende per 23 april 2021 wordt vastgesteld op 34,91 uur per maand. Ten overvloede wordt hieraan toegevoegd dat deze vaststelling gelet op artikel 23 van de WW geen financiële gevolgen heeft voor belanghebbende, wiens WW-uitkering inmiddels is beëindigd, maar dat het Uwv nog wel moet beoordelen welke financiële gevolgen deze vaststelling heeft voor appellante.
5. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante wegens verleende rechtsbijstand in deze beroepsprocedure. Deze kosten worden begroot op € 1.814,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,-). Ook moet het Uwv het door appellante in beroep betaalde griffierecht vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 24 mei 2024;
- bepaalt dat de vrij te laten uren van belanghebbende als zelfstandige per 23 april 2021 worden vastgesteld op 34,91 uur per maand en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.814,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het door haar betaalde griffierecht van € 51,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna als voorzitter en H.G. Rottier en G.C. Boot als leden, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 november 2025.
(getekend) S. Wijna
(getekend) S.P.A. Elzer
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van artikel 8 van de WW.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 8, eerste en tweede lid, van de WW
1. Een persoon wiens dienstbetrekking geheel of gedeeltelijk is geëindigd, behoudt de hoedanigheid van werknemer, voor zover hij geen werkzaamheden verricht uit hoofde waarvan hij op grond van deze wet niet als werknemer wordt beschouwd, behalve als die werkzaamheden worden aangemerkt als vrijwilligerswerk.
2. In afwijking van het eerste lid behoudt een persoon de hoedanigheid van werknemer voor zover het aantal uren in een kalenderweek waarop hij de werkzaamheden uit hoofde waarvan hij op grond van deze wet niet als werknemer wordt beschouwd, verricht niet hoger is dan het gemiddeld aantal uren per kalenderweek waarop hij deze werkzaamheden verrichtte in de 26 kalenderweken onmiddellijk voorafgaande aan het moment waarop de werkzaamheden in dienstbetrekking, waaruit de werknemer werkloos is geworden, eindigden.
[…]

Voetnoten

1.CRvB 4 april 2024,
2.Rb. 9 november 2022,