ECLI:NL:CRVB:2025:1694
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.G. Rottier
- G.C. Boot
- S.B. SmitColenbrander
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over gefixeerde schadevergoeding en WW-uitkering na onregelmatig ontslag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gefixeerde schadevergoeding die aan betrokkene was toegekend na een onregelmatig ontslag. Betrokkene, die op 6 februari 2017 in dienst trad als Director of Sales, werd op 8 februari 2022 per direct ontslagen door zijn ex-werkgever. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag in strijd was met het Nederlands ontslagrecht en kende een gefixeerde schadevergoeding toe van € 15.362,36, naast andere vergoedingen. Betrokkene verzocht het Uwv om deze schadevergoeding over te nemen in het kader van de Werkloosheidswet (WW) vanwege de faillissementsuitkering. Het Uwv weigerde dit, omdat de gefixeerde schadevergoeding betrekking had op de periode na het einde van de dienstbetrekking en niet als loon kon worden aangemerkt volgens artikel 64 van de WW. De rechtbank Amsterdam gaf betrokkene gelijk, maar het Uwv ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de gefixeerde schadevergoeding niet kan worden gelijkgesteld met loon in de zin van artikel 64 van de WW, omdat deze vergoeding betrekking heeft op de periode na het einde van de dienstbetrekking. De Raad volgde het standpunt van het Uwv en vernietigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad benadrukte dat de gefixeerde schadevergoeding geen betrekking heeft op de tijdvakken zoals genoemd in de WW, en dat de keuze van betrokkene om akkoord te gaan met de gefixeerde schadevergoeding niet leidt tot discriminatie. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit werd ongegrond verklaard.