1.1.Appellante heeft voor het laatst gewerkt als medewerker bloedafname voor 24 uur per week. Op 21 september 2021 heeft zij zich ziekgemeld met belemmerende gezondheidsklachten. Zij ontving toen een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. In het kader van een Eerstejaars ZW-beoordeling heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 april 2023. Een arbeidsdeskundige heeft appellante niet meer in staat geacht tot het verrichten van haar laatste werk, maar wel tot het verrichten van andere functies. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante hiermee 99,12% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Bij besluit van 8 mei 2023 heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellante met ingang van 9 juni 2023 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Naar aanleiding van tijdens het arbeidskundig onderzoek naar voren gebrachte aanvullende medische informatie heeft nader medisch en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van appellante aangepast en vastgelegd in een FML van 10 juli 2023. De arbeidsdeskundige heeft naar aanleiding van een nieuwe functieselectie vastgesteld dat appellante nog 69,67% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Bij besluit van 3 augustus 2023 heeft het Uwv appellante bericht dat niet wordt teruggekomen van het besluit van 8 mei 2023.
2. Bij besluit van 23 april 2024 (bestreden besluit) heeft het Uwv het tegen de besluiten van 8 mei 2023 en 3 augustus 2023 door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de beperkingen van appellante aangepast en vastgelegd in een FML van 18 april 2024. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de door de arbeidsdeskundige op 10 juli 2023 geselecteerde functies onverminderd passend geacht.
Uitspraak van de rechtbank
3. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts heeft appellante gezien op het spreekuur en medisch onderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het medisch oordeel getoetst aan de hand van dossierstudie, het bezwaarschrift en het verslag van de hoorzitting. Daarbij zijn alle klachten van appellante in aanmerking genomen. Dat geldt ook voor de informatie van de behandelaren. De in beroep ingezonden probleemlijst van de huisarts, waarop melding is gemaakt van de diagnose migraine, heeft de rechtbank geen aanleiding gegeven voor twijfel aan de bevindingen van het Uwv. De rechtbank heeft hiertoe verwezen naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 oktober 2024 waarin is beschreven dat een diagnose niet doorslaggevend is voor het aannemen van beperkingen, appellante geen specifieke behandeling volgt voor haar migraineklachten en ook geen medicatie gebruikt. De rechtbank heeft appellante niet gevolgd in haar standpunt dat het Uwv beperkingen had moeten aannemen op basis van het premenstrueel syndroom (PMS) dan wel premenstrueel dysforie syndroom (PMDD). De rechtbank heeft overwogen dat de zelfdiagnose door appellante daarvoor niet voldoende is. De door appellante in beroep ingebrachte informatie over PMS en PMDD is algemeen van aard en bevat geen specifieke medische gegevens van appellante. De rechtbank heeft in het rapport van Calder Werkt geen aanknopingspunten gevonden dat appellante meer beperkt is. De verzekeringsartsen hebben voldoende rekening gehouden met de klachten van appellante. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige voldoende gemotiveerd waarom de belastbaarheid van appellante niet wordt overschreden in de geselecteerde functies. De rechtbank heeft appellante niet gevolgd in haar standpunt dat zij op grond van artikel 46 van de ZW recht heeft op een ZW-uitkering. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv de ZW-uitkering terecht beëindigd per 9 juni 2023.
Het standpunt van appellante
4. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante stelt zich primair op het standpunt dat zij op grond van artikel 46 van de ZW onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering (en vervolgens op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA)), omdat zij iedere vier weken een periode niet in staat is arbeid te verrichten. Ook kan hierom van een werkgever in redelijkheid niet worden verlangd haar tewerk te stellen. Appellante voert aan, onder verwijzing naar een rapport van Calder Werkt van 2 augustus 2024, dat onvoldoende rekening is gehouden met haar aandoeningen en beperkingen, te weten haar depressie, slapeloosheid, migraine, PMS dan wel PMDD. Appellante acht zich verder niet in staat de voor haar geselecteerde functies te verrichten. Appellante heeft de Raad verzocht een deskundige te benoemen omdat er geen sprake is van equality of arms en er ook gerede twijfel is aan de juistheid van het standpunt van het Uwv. Ten slotte heeft appellante verzocht om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente.
Het standpunt van het Uwv
5. Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.