ECLI:NL:CRVB:2025:1697

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 november 2025
Publicatiedatum
27 november 2025
Zaaknummer
24/2886 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering en de beoordeling van medische beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante per 9 juni 2023. Appellante, die zich ziek had gemeld met gezondheidsklachten, stelde dat zij recht had op een doorlopende ZW-uitkering omdat zij iedere vier weken een periode niet in staat was om te werken. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante meer dan 65% van haar laatstverdiende loon kon verdienen, en dat er voldoende medische en arbeidskundige grondslagen waren voor deze conclusie. De Raad volgde appellante niet in haar argumenten dat haar menstruatieklachten en andere aandoeningen onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat er geen schending was van het beginsel van equality of arms, en dat appellante niet had aangetoond dat haar beperkingen waren onderschat. De Raad concludeerde dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand bleef en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 november 2024, 24/2215 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek tot veroordeling van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 19 november 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellante per 9 juni 2023 heeft beëindigd. Volgens appellante heeft zij - doordat zij iedere keer binnen vier weken opnieuw ziek is - doorlopend recht op een ZW-uitkering op grond van artikel 46 van de ZW. Appellante heeft ook gesteld dat onvoldoende rekening is gehouden met haar aandoeningen, dat zij op de datum in geding door haar (medische) beperkingen niet in staat was om de voor haar geselecteerde functies te verrichten en dat zij vanwege haar klachten meer dan 25% moet verzuimen, waardoor van een werkgever in redelijkheid niet kan worden verlangd haar tewerk te stellen. De Raad volgt appellante niet in haar standpunten en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. B.C.F. Kramer, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek om schadevergoeding ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 8 oktober 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Kramer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door Y. Huisman.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als medewerker bloedafname voor 24 uur per week. Op 21 september 2021 heeft zij zich ziekgemeld met belemmerende gezondheidsklachten. Zij ontving toen een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. In het kader van een Eerstejaars ZW-beoordeling heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 april 2023. Een arbeidsdeskundige heeft appellante niet meer in staat geacht tot het verrichten van haar laatste werk, maar wel tot het verrichten van andere functies. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante hiermee 99,12% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Bij besluit van 8 mei 2023 heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellante met ingang van 9 juni 2023 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Naar aanleiding van tijdens het arbeidskundig onderzoek naar voren gebrachte aanvullende medische informatie heeft nader medisch en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van appellante aangepast en vastgelegd in een FML van 10 juli 2023. De arbeidsdeskundige heeft naar aanleiding van een nieuwe functieselectie vastgesteld dat appellante nog 69,67% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Bij besluit van 3 augustus 2023 heeft het Uwv appellante bericht dat niet wordt teruggekomen van het besluit van 8 mei 2023.
2. Bij besluit van 23 april 2024 (bestreden besluit) heeft het Uwv het tegen de besluiten van 8 mei 2023 en 3 augustus 2023 door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de beperkingen van appellante aangepast en vastgelegd in een FML van 18 april 2024. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de door de arbeidsdeskundige op 10 juli 2023 geselecteerde functies onverminderd passend geacht.
Uitspraak van de rechtbank
3. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts heeft appellante gezien op het spreekuur en medisch onderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het medisch oordeel getoetst aan de hand van dossierstudie, het bezwaarschrift en het verslag van de hoorzitting. Daarbij zijn alle klachten van appellante in aanmerking genomen. Dat geldt ook voor de informatie van de behandelaren. De in beroep ingezonden probleemlijst van de huisarts, waarop melding is gemaakt van de diagnose migraine, heeft de rechtbank geen aanleiding gegeven voor twijfel aan de bevindingen van het Uwv. De rechtbank heeft hiertoe verwezen naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 oktober 2024 waarin is beschreven dat een diagnose niet doorslaggevend is voor het aannemen van beperkingen, appellante geen specifieke behandeling volgt voor haar migraineklachten en ook geen medicatie gebruikt. De rechtbank heeft appellante niet gevolgd in haar standpunt dat het Uwv beperkingen had moeten aannemen op basis van het premenstrueel syndroom (PMS) dan wel premenstrueel dysforie syndroom (PMDD). De rechtbank heeft overwogen dat de zelfdiagnose door appellante daarvoor niet voldoende is. De door appellante in beroep ingebrachte informatie over PMS en PMDD is algemeen van aard en bevat geen specifieke medische gegevens van appellante. De rechtbank heeft in het rapport van Calder Werkt geen aanknopingspunten gevonden dat appellante meer beperkt is. De verzekeringsartsen hebben voldoende rekening gehouden met de klachten van appellante. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige voldoende gemotiveerd waarom de belastbaarheid van appellante niet wordt overschreden in de geselecteerde functies. De rechtbank heeft appellante niet gevolgd in haar standpunt dat zij op grond van artikel 46 van de ZW recht heeft op een ZW-uitkering. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv de ZW-uitkering terecht beëindigd per 9 juni 2023.
Het standpunt van appellante
4. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante stelt zich primair op het standpunt dat zij op grond van artikel 46 van de ZW onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering (en vervolgens op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA)), omdat zij iedere vier weken een periode niet in staat is arbeid te verrichten. Ook kan hierom van een werkgever in redelijkheid niet worden verlangd haar tewerk te stellen. Appellante voert aan, onder verwijzing naar een rapport van Calder Werkt van 2 augustus 2024, dat onvoldoende rekening is gehouden met haar aandoeningen en beperkingen, te weten haar depressie, slapeloosheid, migraine, PMS dan wel PMDD. Appellante acht zich verder niet in staat de voor haar geselecteerde functies te verrichten. Appellante heeft de Raad verzocht een deskundige te benoemen omdat er geen sprake is van equality of arms en er ook gerede twijfel is aan de juistheid van het standpunt van het Uwv. Ten slotte heeft appellante verzocht om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente.
Het standpunt van het Uwv
5. Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

6. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de ZW-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
6.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatstverdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet WIA. [1] Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
6.2.
Op grond van artikel 46, eerste lid, van de ZW heeft degene die binnen vier weken na het einde van zijn verzekering ongeschikt tot werken wordt, tegenover het Uwv aanspraak op ziekengeld alsof hij verzekerd was gebleven.
Medische beoordeling
6.3.
In zijn uitspraak van 30 juni 2017 [2] heeft de Raad, gelet op het arrest Korošec, de uitgangspunten uiteengezet voor de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door verzekeringsartsen van het Uwv. Het hoger beroep van appellante geeft aanleiding om de hoger beroepsgronden te beoordelen aan de hand van de in de uitspraak van 30 juni 2017 onderscheiden stappen voor zover dat ziet op equality of arms (stap 2) en inhoudelijke beoordeling (stap 3).
Stap 2: equality of arms
6.4.
Er is geen reden om aan te nemen dat appellante belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van haar standpunt dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat. Appellante heeft in de procedure ruimte gehad om medische stukken in te dienen en heeft daarvan in bezwaar en beroep ook gebruik gemaakt. Niet kan worden gezegd dat deze stukken naar hun aard niet geschikt zijn om twijfel te zaaien over de beoordeling van het Uwv. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze informatie ook betrokken bij de beoordeling, zodat deze door de rechter kan worden getoetst. Er is daarom geen sprake van schending van het beginsel van equality of arms en geen aanleiding om op die grond een deskundige in te schakelen.
Stap 3: inhoudelijke beoordeling
6.5.
De beroepsgrond van appellante dat zij op grond van artikel 46 van de ZW recht heeft op een doorlopende ZW-uitkering omdat zij iedere vier weken een periode niet in staat is arbeid te verrichten, slaagt niet. De Raad stelt vast dat ter beoordeling voorligt of het Uwv juist heeft vastgesteld dat appellante per 9 juni 2023 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. De beoordeling ziet niet op een mogelijk latere uitval of een ziekmelding na einde verzekering. Er is geen sprake van een ziekmelding na beëindiging van een werkloosheidsuitkering of WIA-uitkering. Artikel 46 van de ZW mist zodoende toepassing.
Omvang beperkingen
6.6.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep getrokken conclusies. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van wat zij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft de beroepsgronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. Aan de overwegingen van de rechtbank wordt het volgende toegevoegd.
6.7.
De artsen van het Uwv hebben appellante verminderd belastbaar geacht vanwege een burn-out en psychische klachten waardoor overmatige mentale inspanningen beperkt moeten worden. Hiertoe zijn beperkingen aangenomen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft beschreven dat de verzekeringsarts bij onderzoek geen ernstige psychopathologie heeft vastgesteld of een ernstig psychiatrisch ziektebeeld. Ook de door appellante gebruikte medicatie voor haar psychische klachten wijst niet op een ernstig psychiatrisch ziektebeeld. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook meegewogen dat bij appellante sprake is van endometriose waardoor appellante tijdelijk rond haar menstruatie fysiek wat minder belastbaar is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante preventief aangewezen geacht voor werk dat meer zittend is met niet overmatig veel tillen en dragen, zodat ook bij krampen en pijnklachten er niet al te veel druk op de buik wordt vereist. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft om die reden aanvullende beperkingen aangenomen voor staan en lopen (opgeteld niet meer dan vier uur op een werkdag), frequent ver buigen, trilbelasting en overmatig veel tillen en dragen. Ten slotte heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 4 oktober 2024 beschreven dat de door appellante in beroep ingebrachte medische informatie over PMDD en PMS geen specifieke medische gegevens van appellante betreft. Ook is toegelicht waarom er geen aanknopingspunten zijn om appellante beperkt te achten op grond van de door haar gestelde klachten van migraine. Appellante heeft deze klachten niet benoemd op de spreekuren en appellante gebruikt geen medicatie voor deze klachten. Appellante heeft verder niet aangetoond dat sprake is van een invaliderende migraine die tot bovenmatig frequent verzuim leidt. De omstandigheid dat deze diagnose bij het jaar 2018 op de episodelijst van de huisarts is vermeld, heeft dit niet anders gemaakt voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
6.8.
Ook in hoger beroep heeft appellante geen medische stukken ingezonden waaruit blijkt dat haar beperkingen zijn onderschat. Evenmin heeft appellante in hoger beroep (alsnog) medische informatie van haar behandelaars ingebracht waaruit blijkt dat bij haar PMDD of PMS is vastgesteld. Het door appellante in beroep ingebrachte rapport van 2 augustus 2024 van een Individueel Psychodiagnostisch onderzoek in opdracht van Calder Werkt dateert van ruim na de datum in geding.
Excessief ziekteverzuim/
artikel 9, aanhef en onder e, van het Schattingsbesluit
6.9.
Appellante wordt niet gevolgd in haar beroepsgrond dat van een werkgever in redelijkheid niet verlangd kan worden om haar tewerk te stellen omdat zij in verband met haar menstruatieklachten iedere vier weken een periode niet in staat is tot het verrichten van arbeid en dit verzuim zodanig is dat dit meer dan 25% bedraagt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 18 april 2024 gemotiveerd toegelicht dat appellante dit standpunt niet met verzuimgegevens heeft onderbouwd. Uit het dossier blijkt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook niet van het nemen van pijnstilling die het ziekteverzuim zou kunnen onderbouwen. Het verzuim en de bedlegerigheid worden evenmin onderbouwd met andere medische gegevens. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft benoemd dat appellante door de verzekeringsarts in staat is geacht maximaal 20 uur per week te werken in fysiek en mentaal niet al te zwaar werk. De verzekeringsarts heeft verder beschreven dat appellante aangewezen is op werkzaamheden waarbij het voortgangsproces bij haar afwezigheid niet moet worden stilgelegd. De Raad kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen in deze redenering. De Raad verwijst ter toelichting naar zijn uitspraak van 25 september 2025. [3]
6.10.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, leidt niet tot twijfel aan de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv. Daarom ziet de Raad geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
Arbeidskundige beoordeling
6.11.
De door appellante in hoger beroep aangevoerde gronden tegen de arbeidskundige beoordeling vormen een herhaling van wat door haar in beroep bij de rechtbank naar voren is gebracht. De arbeidsdeskundig bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 7 oktober 2024 gemotiveerd toegelicht waarom deze gronden geen doel treffen. De arbeidsdeskundigen van het Uwv hebben voldoende beargumenteerd dat de geselecteerde functies in medisch opzicht passend zijn voor appellante.

Conclusie en gevolgen

6.12.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft. Bij deze uitkomst is er geen aanleiding voor een vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente. Het daartoe strekkende verzoek van appellante zal worden afgewezen.
7. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries in tegenwoordigheid van N. ter Heerdt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 november 2025.

(getekend) D.S. de Vries

De griffier is verhinderd te ondertekenen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920.
2.CRvB 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226.
3.CRvB 25 september 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1438.