ECLI:NL:CRVB:2025:1820

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2025
Publicatiedatum
10 december 2025
Zaaknummer
25/361 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. E.H.J. aan de Stegge, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had het beroep van appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg ongegrond verklaard. Dit besluit betrof de toekenning van individuele begeleiding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Appellant had bezwaar gemaakt tegen de wijziging van de omvang van de verstrekte ondersteuning, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellant geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn hoger beroep. De Raad stelt vast dat de periode waarover het geschil gaat inmiddels is verstreken en dat appellant voor de daaropvolgende perioden meer uren begeleiding heeft gekregen. Bovendien is er geen bewijs van schade of kosten die appellant heeft geleden als gevolg van het bestreden besluit. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, wat betekent dat appellant geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of terugbetaling van griffierecht. De uitspraak is gedaan op 11 december 2025.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 januari 2025, 23/687 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
Datum uitspraak: 11 december 2025

SAMENVATTING

Het hoger beroep is niet-ontvankelijk, omdat appellant geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E.H.J. aan de Stegge, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Appellant heeft nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 6 november 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote en mr. Aan de Stegge. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Jansen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft beperkingen waardoor hij problemen in zijn zelfredzaamheid en participatie ondervindt.
1.2.
Met een besluit van 19 juli 2022 heeft het college op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) aan appellant voor de periode van 1 juni 2022 tot en met 31 mei 2023 individuele begeleiding verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt.
1.3.
Met een besluit van 12 december 2022 (bestreden besluit) heeft het college het besluit van 19 juli 2022 gewijzigd voor wat betreft de omvang van de verstrekte ondersteuning. Appellant is in aanmerking gebracht voor 2 uur per week begeleiding bij huishoudelijke activiteiten, 2 uur en 10 minuten per week begeleiding bij activiteiten in het dagelijks leven en 3 uur en 35 minuten per week begeleiding bij persoonlijke verzorging.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft, kort samengevat en voor zover van belang, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of appellant procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn hoger beroep. De Raad is van oordeel dat dit niet het geval is. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen, is pas sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een periode die al verstreken is, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade als gevolg van de besluitvorming is geleden. [1]
4.2.
Het geschil ziet op een al verstreken periode. Met opvolgende besluiten is aan appellant voor de perioden daarna meer uren begeleiding verstrekt. Ter zitting heeft het college meegedeeld dat de omvang van de maatwerkvoorziening voor begeleiding vanwege gewijzigde omstandigheden in 2025 is vastgesteld op 15 uur en 40 minuten per week. Appellant heeft meegedeeld dat hij zich in deze omvang kan vinden en dat tegen de hieraan ten grondslag liggende besluiten geen bezwaar is gemaakt. Onder deze omstandigheden valt niet in te zien dat een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit voor appellant nog van belang kan zijn voor een toekomstige periode.
4.3.
Verder acht de Raad het op voorhand onaannemelijk dat appellant schade heeft geleden als gevolg van het bestreden besluit. Niet is gebleken dat appellant kosten heeft gemaakt dan wel dat een betalingsverplichting voor hem is ontstaan vanwege extra aan hem geleverde ondersteuning in de hier voorliggende verstreken periode. Appellant heeft meegedeeld dat er geen facturen zijn ten aanzien van dergelijke uren en dat er op dit punt geen concrete vordering ligt. Aan het standpunt van appellant dat zijn echtgenote vanaf september 2023 minder is gaan werken en daarmee inkomensschade is geleden, kan ook geen procesbelang worden ontleend. De gestelde inkomensschade – wat daar verder van zij – heeft zich pas ruim acht maanden na het bestreden besluit voorgedaan en ook pas na de periode waarop dat besluit zag.
4.4.
Ter zitting heeft appellant aangevoerd dat het belang bij het hoger beroep ook ligt in de erkenning voor alle hulp en zorg die zijn echtgenote aan hem heeft verleend. Dit is een principieel belang dat, zoals in 4.1 al is overwogen, geen procesbelang oplevert.

Conclusie en gevolgen

5. Uit het bovenstaande volgt dat appellant geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn hoger beroep. Het hoger beroep wordt daarom nietontvankelijk verklaard.
6. Omdat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé als voorzitter en D. Hardonk-Prins en K.H. Sanders als leden, in tegenwoordigheid van C.C.M. ‘t Hol als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2025.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) C.C.M. van ‘t Hol

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van 8 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:887.