ECLI:NL:CRVB:2025:1822

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2025
Publicatiedatum
10 december 2025
Zaaknummer
25/286 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) wegens onvoldoende objectieve informatie voor vaststelling verstandelijke handicap

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1980, een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) vanwege een diagnose psychomotore retardatie eci. Het CIZ heeft deze aanvraag op 8 december 2023 afgewezen, omdat er onvoldoende objectieve informatie beschikbaar was om de grondslag verstandelijke handicap vast te stellen. De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. Appellant is het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 6 november 2025 heeft appellant, bijgestaan door zijn advocaat, zijn standpunt toegelicht. Het CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door twee advocaten. De Raad heeft de zaak beoordeeld en is van oordeel dat het CIZ zich op het medisch advies van 5 december 2023 heeft mogen baseren. Dit advies was zorgvuldig tot stand gekomen en er was onvoldoende bewijs om te twijfelen aan de conclusies van het CIZ. De Raad heeft geoordeeld dat het CIZ niet gehouden was tot nader onderzoek en dat appellant zelf verantwoordelijk is voor het aanleveren van voldoende medische gegevens. Het hoger beroep is afgewezen en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 27 december 2024, 24/2120 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het CIZ
Datum uitspraak: 10 december 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak om de vraag of bij appellant sprake is van een grondslag verstandelijke handicap die toegang kan geven tot zorg op grond van de Wlz. De Raad is het eens met de rechtbank en het CIZ dat deze grondslag niet kan worden vastgesteld. Het CIZ hoeft geen nader onderzoek te verrichten. De Raad benoemt geen deskundige.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.P. van Knippenbergh, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 6 november 2025. Voor appellant is [naam] (neef en mentor) verschenen, bijgestaan door mr. Van Knippenbergh. Het CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Bruis en mr. M. Bozdag.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren in 1980, is bekend met de diagnose psychomotore retardatie eci. Namens hem is op 20 september 2023 een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz).
1.2.
Met een besluit van 8 december 2023 heeft het CIZ de aanvraag van appellant afgewezen. Het CIZ is bij deze afwijzing gebleven in de beslissing op bezwaar van 25 maart 2024 (bestreden besluit). Het CIZ heeft zich – onder verwijzing naar een medisch advies van 5 december 2023 – op het standpunt gesteld dat door het ontbreken van voldoende objectiveerbare informatie de grondslag verstandelijke handicap niet kan worden vastgesteld. Appellant komt niet in aanmerking voor zorg op grond van de Wlz.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft – samengevat en voor zover van belang – aangevoerd dat de diagnose psychomotore retardatie eci in combinatie met de door de medisch adviseur genoemde kwetsbaarheid voldoende is voor het vaststellen van de grondslag verstandelijke handicap. Bij twijfel over de aanwezigheid van deze grondslag dient het CIZ gericht nader onderzoek te verrichten. Appellant heeft zelf geen mogelijkheden om makkelijk een deskundige in te schakelen. Volgens appellant is daarom sprake van wapenongelijkheid. Appellant heeft de Raad verzocht een onafhankelijke deskundige te benoemen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of bij appellant sprake is van de grondslag verstandelijke handicap als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz.
4.2.
Het CIZ heeft zich op het standpunt gesteld dat de grondslag verstandelijke handicap niet kan worden vastgesteld en heeft zich hierbij gebaseerd op het advies van de medisch adviseur van het CIZ van 5 december 2023. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het CIZ zich op dit medische advies heeft mogen baseren, nu dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
4.3.
De medisch adviseur van het CIZ heeft de door appellant overgelegde medische informatie van zijn huisarts en zijn behandelend neuroloog en de informatie verkregen tijdens een huisbezoek bij de beoordeling betrokken en heeft voldoende gemotiveerd dat wegens het ontbreken van objectieve informatie de grondslag verstandelijke handicap niet kan worden vastgesteld. De medisch adviseur heeft op inzichtelijke wijze toegelicht dat appellant weliswaar bekend is met de diagnose psychomotore retardatie eci, maar dat een dergelijke diagnose onvoldoende is om vast te stellen dat sprake is van een grondslag verstandelijke handicap. Daarbij heeft de medisch adviseur betrokken dat niets bekend is over de ontwikkeling van appellant. Appellant is nooit naar school geweest en er heeft geen intelligentieonderzoek of neuropsychologisch onderzoek plaatsgevonden. Hierdoor kunnen volgens de medisch adviseur eventuele andere factoren die van invloed zijn op het functioneren van appellant niet worden uitgesloten. Hoewel een beeld bestaat van een kwetsbare man met een bepaalde zorgbehoefte, moeten volgens de medisch adviseur eerst de (behandel)mogelijkheden van appellant in zijn geheel in kaart worden gebracht.
4.4.
Uit wat appellant heeft aangevoerd, volgt niet dat in het medisch advies geen juist beeld wordt gegeven van de gezondheidssituatie van appellant of dat het medisch advies niet concludent of anderszins onjuist is. Appellant heeft in (hoger) beroep geen (medische) stukken ingediend die aanleiding geven om te twijfelen aan het advies van de medisch adviseur en aan de hieruit door het CIZ getrokken conclusies.
4.5.
Het CIZ is onder de omstandigheden die zich in deze zaak voordoen niet gehouden tot het (laten) verrichten van nader onderzoek naar de medische situatie van appellant. Het is in de eerste plaats aan appellant zelf om zijn aanvraag voldoende te onderbouwen met medische gegevens. Dat appellant hiertoe onvoldoende mogelijkheden heeft, ziet de Raad niet in. Het CIZ heeft uitgelegd dat appellant eenvoudig via de huisarts een doorverwijzing naar de benodigde specialist kan krijgen. Dat appellant geen gebruik heeft gemaakt van de geboden mogelijkheid om medische informatie te verkrijgen die naar zijn aard geschikt is om twijfel te zaaien, maakt niet dat sprake is van wapenongelijkheid.
4.6.
Gezien het voorgaande ziet de Raad geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige te benoemen.

Conclusie en gevolgen

4.7.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé als voorzitter en D. Hardonk-Prins en K.H. Sanders als leden, in tegenwoordigheid van C.C.M. van ‘t Hol als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2025.

(getekend) L.M. Tobé

(getekend) C.C.M. van ‘t Hol

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 3.2.1 van de Wet langdurige zorg
1. Een verzekerde heeft recht op zorg die op zijn behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden is afgestemd voor zover hij naar aard, inhoud en omvang en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening redelijkerwijs op die zorg is aangewezen omdat hij, vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, een blijvende behoefte heeft aan:
a. permanent toezicht ter voorkoming van escalatie of ernstig nadeel voor de verzekerde, of
b. 24 uur per dag zorg in de nabijheid, omdat hij zelf niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen en hij, om ernstig nadeel voor hem zelf te voorkomen,
1° door fysieke problemen voortdurend begeleiding, verpleging of overname van zelfzorg nodig heeft, of
2° door zware regieproblemen voortdurend begeleiding of overname van taken nodig heeft.
(…)