ECLI:NL:CRVB:2025:1864

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2025
Publicatiedatum
17 december 2025
Zaaknummer
25/624 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering wegens laattijdige aanvraag en arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante had op 1 februari 2022 een aanvraag ingediend, maar het Uwv concludeerde na onderzoek dat zij beschikte over arbeidsvermogen. Appellante betwistte dit en stelde dat zij als jonggehandicapte had moeten worden aangemerkt, omdat zij op de datum van de aanvraag niet over arbeidsvermogen beschikte. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en het Uwv had het bezwaar van appellante tegen de weigering van de uitkering ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting op 5 november 2025, waar appellante werd bijgestaan door een gemachtigde en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. D.W.C. Jacobs. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante op de datum van de aanvraag arbeidsvermogen had, en dat de rechtbank de beslissing van het Uwv terecht had bevestigd. De Raad wees het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen af, omdat er geen twijfel bestond over de medische beoordeling van het Uwv. De uitspraak bevestigt de weigering van de Wajong-uitkering en er worden geen proceskosten vergoed.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 19 februari 2025, 23/492 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 17 december 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellante beschikte zij op de dag dat de aanvraag is ontvangen (duurzaam) niet over arbeidsvermogen en had zij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft [gemachtigde] hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 5 november 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door [gemachtigde] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.W.C. Jacobs.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1992, heeft met een door het Uwv op 1 februari 2022 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat zij zware pijnklachten heeft aan haar gehele rechterarm en kampt met chronische vermoeidheid door deze pijnklachten. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van de pijnspecialisten, de revalidatiearts en de handchirurg van appellante. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellante arbeidsvermogen heeft. Met een besluit van 14 juni 2022 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 11 januari 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en de Staat veroordeelt tot schadevergoeding voor het overschrijden van de redelijke termijn. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de bezwaarfase dossierstudie verricht, zij heeft kennisgenomen van het gestelde in het bezwaarschrift, van wat tijdens de hoorzitting op 14 december 2022 naar voren is gebracht en van de op dat moment overgelegde medische informatie. Aansluitend aan de hoorzitting heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de handen van appellante onderzocht en op 28 december 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep over haar bevindingen gerapporteerd. Daarbij is ook het rapport van de handchirurg betrokken. De rechtbank heeft verder in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft benadrukt dat niet getwijfeld wordt aan de klachten van appellante en zij heeft net als de primaire verzekeringsarts vastgesteld dat appellante door haar klachten tal van medische beperkingen heeft. Nog daargelaten dat appellante het niet eens is met het rapport van de GZ-psycholoog, heeft de rechtbank opgemerkt dat dit rapport geen doorslaggevende rol heeft gespeeld in de beoordeling in de bezwaarfase. De rechtbank heeft verder geen aanleiding gezien om de verzekeringsarts bezwaar en beroep nader te bevragen over haar rapport en bij gebrek aan onderbouwing heeft de rechtbank ook geen aanleiding gezien voor de conclusie dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep vooringenomen is geweest.
2.2.
Vervolgens heeft de rechtbank geconcludeerd dat, ondanks de klachten, de verzekeringsartsen terecht geen medische contra-indicatie hebben gezien voor een belastbaarheid van appellante van vier uur per dag en een uur aaneengesloten. Volgens de rechtbank hebben daarnaast de arbeidsdeskundigen (evenals de verzekeringsartsen) overtuigend gemotiveerd dat gelet op het universitaire opleidingsniveau van appellante, zij in staat wordt geacht om instructies van de werkgever te begrijpen, te onthouden en uit te voeren en in staat is om afspraken met de werkgever na te komen.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken. Appellante heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte een deskundigenonderzoek van een schouderspecialist niet heeft meegenomen in de beoordeling. Ook het Uwv heeft onzorgvuldig gehandeld. Appellante moest zich ten onrechte, onaangekondigd, door een psycholoog laten onderzoeken. Daarnaast is de verzekeringsarts bezwaar en beroep vooringenomen geweest, heeft zij de medische beperkingen gebagatelliseerd en heeft zij niet het totaal aan informatie laten meewegen in de besluitvorming. Appellante heeft verder aangevoerd dat er geen arbeidsvermogen bestond op de datum in geding. Bovendien had ook de datum van het ongeval moeten worden beoordeeld. Destijds zijn niet alle klachten goed onderzocht, maar alle beperkingen van appellante vloeien voort uit het ongeval. Appellante is sterk wisselend belastbaar waardoor zij niet structureel vier uur per dag kan werken en niet minimaal een uur aaneengesloten. Op beperkte momenten beschikt appellante over basale werknemersvaardigheden maar ook deze kan zij door de wisselende belastbaarheid niet duurzaam inzetten. Dit blijkt ook uit de omstandigheid dat het appellante na tweeënhalf jaar nog niet is gelukt om haar propedeuse rechtsgeleerdheid te behalen. Appellante heeft verder aangevoerd dat de migraine en daardoor ook de vermoeidheid sinds maart 2023 zijn toegenomen. Appellante heeft daarnaast verzocht om benoeming van een deskundige.
Het standpunt van het Uwv
4. Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

5. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering terecht in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
5.1.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
5.2.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante per 1 februari 2022 (de dag dat de aanvraag is ontvangen) arbeidsvermogen heeft.
5.3.
Op grond van vaste rechtspraak van de Raad [1] ligt de bewijslast bij een laattijdige aanvraag als die van appellante, bij de aanvrager, omdat het medisch beeld met het verstrijken van de tijd steeds moeilijker is vast te stellen.
Medische beoordeling
5.4.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het Uwv het juiste toetsingskader heeft gehanteerd. Daarbij is met juistheid verwezen naar vaste rechtspraak [2] waaruit volgt dat in geval van arbeidsvermogen ten tijde van ontvangst van de laattijdige aanvraag (1 feb 2022) niet nog getoetst hoeft te worden aan de datum als bedoeld in 1a:1, eerste lid, aanhef en onder b Wajong.
5.5.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd. Anders dan gemachtigde van appellante veronderstelt, is geen deskundigenonderzoek van een schouderspecialist aanwezig in de gedingstukken, zodat de rechtbank dit dan ook niet kon betrekken in de overwegingen. Op grond van de Wajong [3] kan het Uwv daarnaast een betrokkene na het spreekuur doorverwijzen naar een psycholoog. Dat dit psychologisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, is niet gebleken. Daarnaast heeft de verzekeringsarts ook zelf nog een psychisch onderzoek verricht en heeft ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante aansluitend aan de hoorzitting gezien en gesproken tijdens een spreekuurcontact. Appellante heeft verder ook in hoger beroep niet onderbouwd waarom de verzekeringsarts bezwaar en beroep vooringenomen zou zijn, dat zij niet het totaal aan informatie zou hebben meegewogen en dat zij de klachten zou bagatelliseren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volgens haar rapport de informatie van de anesthesioloog, de psychodiagnostisch onderzoeken uit 2017 en 2022, de decursusgegevens van het AZM, informatie van de revalidatiearts en het rapport van de handchirurg in acht genomen. Van vooringenomenheid of bagatelliseren is niet gebleken.
5.6.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overtuigend hebben toegelicht dat appellante op de datum van de aanvraag van een Wajong-uitkering voldeed aan de vier voorwaarden voor het beschikken over arbeidsvermogen als bedoeld in de Wajong 2015. Dat appellante niet structureel kan voldoen aan deze voorwaarden omdat zij wisselend belastbaar is, is niet uit de gedingstukken gebleken. Nog daargelaten welke precieze diagnose in acht moet worden genomen, heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat zij niet een uur aaneengesloten een taak kan verrichten en dat zij niet vier uur per dag belastbaar is. Daarbij heeft de verzekeringsarts met juistheid opgemerkt dat hierbij ook gedacht kan worden aan het verrichten van een taak gedurende twee keer twee uur per dag. Dat de migraineklachten van appellante en daarmee de vermoeidheid sinds maart 2023 zijn verergerd, maakt dat niet anders omdat deze geclaimde toename is gelegen na de datum hier in geding.
5.7.
Omdat de noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling van het Uwv ontbreekt, wordt het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen, afgewezen.
5.8.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellante op 1 februari 2022 beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken. De vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is, kan daarom onbeantwoord blijven.

Conclusie en gevolgen

5.9.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd voor zover aangevochten. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van D. Semiz als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2025.

(getekend) F.M. Rijnbeek

(getekend) D. Semiz

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 18 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1348.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 4 december 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2296.
3.Artikel 3:12 en 3:33 en schakelbepaling art. 1a:12 Wajong.