In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de loonsanctie die het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) aan appellante, een B.V., had opgelegd. De loonsanctie was gebaseerd op de veronderstelling dat appellante onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht voor haar werknemer, die sinds januari 2020 ziek was. Appellante betwistte deze loonsanctie en stelde dat zij wel degelijk voldoende inspanningen had geleverd. De Raad oordeelde dat het Uwv ten onrechte een loonsanctie had opgelegd, omdat de belastbaarheid van de werknemer niet was gewijzigd en appellante zich had gehouden aan het advies van de bedrijfsarts. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam en verklaarde het beroep van appellante gegrond. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot schadevergoeding van € 113.367,02, inclusief wettelijke rente, en tot vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers in re-integratieprocessen en de noodzaak voor het Uwv om zorgvuldig te oordelen over loonsancties.