ECLI:NL:CRVB:2025:208
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op basis van gezamenlijke huishouding en wederzijdse zorg
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De appellant, die geen eigen bankrekening had en bij X woonde, stelde dat er geen sprake was van een gezamenlijke huishouding omdat er geen wederzijdse zorg zou zijn. Het college had echter vastgesteld dat er wel degelijk sprake was van een gezamenlijke huishouding, omdat appellant en X financiële verstrengeling vertoonden die verder ging dan alleen het delen van woonlasten. De Raad oordeelde dat de bewijslast bij de appellant lag om aan te tonen dat er geen wederzijdse zorg was, wat hij niet kon doen. De Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank, die de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand had gelaten, en oordeelde dat de aanvraag om bijstand terecht was afgewezen. De Raad concludeerde dat appellant als gehuwd moest worden aangemerkt en dus geen recht had op bijstand naar de norm voor een alleenstaande.