ECLI:NL:CRVB:2025:255
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering toekenning Wajong-uitkering op basis van niet duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uwv om appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante, geboren in 2001, heeft een aanvraag ingediend op 10 mei 2022, waarbij zij aangaf te lijden aan een autismespectrumstoornis (ASS) en fibromyalgie. Het Uwv concludeerde na onderzoek dat appellante op dat moment geen arbeidsvermogen had, maar dat deze situatie niet duurzaam was. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam was. De Raad benadrukte dat de mogelijkheid tot arbeidsparticipatie in de toekomst niet uitgesloten kon worden, gezien de kans op verbetering door behandeling. De Raad wees op de noodzaak van een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie, waarbij het Uwv niet hoefde aan te tonen dat appellante in de toekomst zeker arbeidsvermogen zou hebben, maar wel aannemelijk moest maken dat er mogelijkheden tot ontwikkeling waren.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt, omdat er geen duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen was. De uitspraak werd gedaan op 13 februari 2025, waarbij appellante geen proceskostenvergoeding kreeg omdat het hoger beroep niet slaagde.