ECLI:NL:CRVB:2025:255

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
24/386 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning Wajong-uitkering op basis van niet duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uwv om appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante, geboren in 2001, heeft een aanvraag ingediend op 10 mei 2022, waarbij zij aangaf te lijden aan een autismespectrumstoornis (ASS) en fibromyalgie. Het Uwv concludeerde na onderzoek dat appellante op dat moment geen arbeidsvermogen had, maar dat deze situatie niet duurzaam was. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam was. De Raad benadrukte dat de mogelijkheid tot arbeidsparticipatie in de toekomst niet uitgesloten kon worden, gezien de kans op verbetering door behandeling. De Raad wees op de noodzaak van een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie, waarbij het Uwv niet hoefde aan te tonen dat appellante in de toekomst zeker arbeidsvermogen zou hebben, maar wel aannemelijk moest maken dat er mogelijkheden tot ontwikkeling waren.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt, omdat er geen duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen was. De uitspraak werd gedaan op 13 februari 2025, waarbij appellante geen proceskostenvergoeding kreeg omdat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

24/386 WAJONG
Datum uitspraak: 13 februari 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 januari 2024, 23/3064 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. De Raad komt tot het oordeel dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellante niet duurzaam is en terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. Ö. Sahin, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 9 oktober 2024 heeft mr. J. Marges, advocaat, zich als gemachtigde van appellante gesteld en vervolgens aanvullende gronden en medische stukken ingediend.
Het Uwv heeft een reactie ingezonden.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 8 januari 2025. Appellante is verschenen, vergezeld door haar moeder en bijgestaan door mr. Marges. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C. Puister.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 2001, heeft met een door het Uwv op 10 mei 2022 ontvangen formulier een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Daarbij is vermeld dat appellante een autismespectrumstoornis (ASS) en fibromyalgie heeft. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van een psycholoog en reumatoloog. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellante weliswaar nu geen arbeidsvermogen heeft, maar dat deze situatie niet duurzaam is. Met een besluit van 15 augustus 2022 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 31 maart 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat wat appellante heeft gesteld over haar traumabehandeling, revalidatie en behandeling voor ASS en de verklaringen van haar moeder niet uitsluiten dat de basale werknemersvaardigheden kunnen verbeteren als gevolg van behandeling, zoals geconcludeerd door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Verder heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet gevolgd kan worden in de conclusie dat, gelet op de stages en bijbaantjes van appellante, appellante in staat moet worden geacht om (minimaal) een uur per dag aaneengesloten te kunnen werken. Gelet hierop heeft het Uwv terecht geconcludeerd dat geen sprake is van het duurzaam geen mogelijkheden hebben tot arbeidsparticipatie per datum in geding. Het Uwv heeft terecht vastgesteld dat appellante geen recht heeft op een Wajong-uitkering.
Het hoger beroep van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat het Uwv onvoldoende heeft onderbouwd wat de behandeling voor appellante zal betekenen wat betreft haar beperkingen. Het Uwv had een inschatting moeten geven van het te behalen resultaat van de behandeling bij SARR Autisme Antes (SARR), waarvoor appellante al geruime tijd op de wachtlijst staat en op welke feiten en omstandigheden hij de te behalen resultaten baseert. Haar beperkingen hebben er namelijk tot op heden voor gezorgd dat zij – ondanks jarenlange behandelingen – geen opleiding heeft kunnen afronden en een baan langer dan zeven maanden heeft kunnen behouden. Anders dan het Uwv stelt, kan appellante niet één uur aaneengesloten werken. Het Uwv heeft daarbij enkel gekeken naar het feit dat appellante opleidingen heeft gevolgd en enkele bijbaantjes heeft gehad. Dit is onvoldoende om te kunnen stellen dat appellante één uur aaneengesloten kan werken.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Niet in geschil is dat appellante op 10 mei 2022 (datum aanvraag) geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) heeft omdat zij voldoet aan de voorwaarden dat zij niet vier uur per dag belastbaar is en niet over basale werknemersvaardigheden beschikt. Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat zij ook voldoet aan de voorwaarde dat zij niet ten minste één uur aaneengesloten kan werken. Partijen zijn daarnaast verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
De voorwaarde van het niet ten minste één uur aaneengesloten kunnen werken
4.2.
Het Uwv kan worden gevolgd in zijn standpunt dat appellante ten minste één uur aaneengesloten kan werken. De voorwaarde van het ten minste één uur aaneengesloten kunnen werken ziet, gelet op de Nota van Toelichting bij de wijziging van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten per 1 januari 2015 (Stb. 2014,359), op het zelfstandig functioneren van een betrokkene. Daarbij gaat het er uitsluitend om dat niet vaker dan één keer per uur een substantiële onderbreking van het productieproces noodzakelijk is om de betrokkene bij te sturen als gevolg van beperkingen in aandacht, geheugen of stemming. De noodzaak om iemand bij te sturen is er als een betrokkene zelf niet kan onderkennen dat hij op enig moment niet adequaat functioneert en/of hij zichzelf daarin niet kan corrigeren.
4.3.
Bij appellante is sprake van een combinatie van lichamelijke en psychische problematiek, die volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep onder meer leidt tot een zodanige beperking in de energetische belastbaarheid dat appellante geen vier uur per dag belastbaar is. Appellante ervaart dagelijks pijn, gebruikt hulpmiddelen en heeft moeite met zelfverzorging en huishoudelijke taken. Bij appellante is daarnaast sprake van aanhoudende traumaklachten en depressieve gevoelens die maken dat zij op de datum van haar aanvraag niet beschikt over basale werknemersvaardigheden. Dat die problematiek ook maakt dat appellante in taken moet worden bijgestuurd, omdat zij vanwege haar psychische problematiek zelf niet onderkent dat zij niet adequaat functioneert of zichzelf daarin niet kan corrigeren, waarbij dit dan leidt tot een substantiële onderbreking van het arbeidsproces, blijkt niet uit de gedingstukken en de aanwezige medische informatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in dit verband terecht ook gewezen op de door appellante gevolgde opleidingen/stages en de bijbaantjes waarin appellante heeft gewerkt, waarin van een noodzaak tot bijsturing niet is gebleken.
De duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen
4.4.
De beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen betreft een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen). Duurzaamheid op grond van de Wajong wordt aangenomen in een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet meer kunnen ontwikkelen. [1] Gelet op de wetsgeschiedenis is hiervan sprake als een betrokkene geen enkel perspectief meer heeft op ontwikkeling en herstel is uitgesloten. [2] Als het Uwv stelt dat duurzaamheid ontbreekt, hoeft het Uwv niet te onderbouwen dat een betrokkene in de toekomst zal beschikken over arbeidsvermogen. Het Uwv moet in zo’n geval wel aannemelijk maken dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich in de toekomst op een dusdanige wijze kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan. Daarbij zijn van belang de bij betrokkene bestaande mogelijkheden tot verbetering van belastbaarheid, verdere ontwikkeling en toename van bekwaamheden.
4.5.
Appellante heeft erop gewezen dat zij voor haar aandoeningen gedurende vijftien jaar in behandeling is geweest en zij voor een aantal van haar aandoeningen uitbehandeld is. Dit langdurige traject heeft niet geleid tot arbeidsvermogen. Mogelijk zal alleen nog een driejarig traject voor haar autisme (ASS) bij SARR plaatsvinden. Het is volgens appellante niet realistisch om te verwachten dat na afloop van dit traject opeens wel arbeidsvermogen zal zijn ontstaan.
4.6.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft erkend dat appellante door haar aandoeningen altijd beperkingen voor arbeid zal blijven behouden. Bij appellante is de diagnose ASS echter pas op latere leeftijd gesteld. Een behandeling voor het beter leren omgaan met ASS moet nog beginnen. Appellante vond zelf een behandeling bij het
Centrum Autisme Haaglanden niet geschikt en staat al geruime tijd op de wachtlijst voor een intake bij SARR. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich op het standpunt gesteld dat – nadat appellante met een behandeling beter heeft leren omgaan met haar beperkingen vanuit ASS – een adequate behandeling voor de traumaproblematiek en wellicht ook voor de scheef geraakte vorming van de persoonlijkheid, mogelijk is. Als appellante in een betere psychische conditie komt zal er, voor zover ze daardoor fysiek al niet zal verbeteren, ook een ingang ontstaan voor een revalidatieprogramma dat gericht is op haar pijnklachten. Daardoor zal appellante wellicht in de toekomst vier uur per dag belastbaar worden en zullen naar verwachting ook haar werknemersvaardigheden zich nog in positieve richting kunnen ontwikkelen. Hiermee heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn standpunt, dat het arbeidsvermogen bij appellante vooralsnog niet duurzaam ontbreekt, naar het oordeel van de Raad voldoende onderbouwd.
4.7.
Dit standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt naar het oordeel van de Raad bevestigd in het in beroep ingediende rapport van psychiater J. Terpstra van 23 oktober 2023. Deze psychiater sluit niet uit dat – wanneer appellante de juiste vorm van traumabehandeling vindt – er uiteindelijk na enkele jaren een verbetering in het functioneren mogelijk kan zijn. De psychiater tekent daarbij aan dat de ASS bij appellante een complicerende factor is, dat het effect van de behandeling op de belastbaarheid in eerste aanleg beperkt zal zijn en dat het nog maar de vraag is in hoeverre appellante hiervan zal profiteren op het vlak van belastbaarheid en arbeidsvermogen. Deze kanttekening van de psychiater doet echter niet af aan het standpunt van het Uwv, dat niet uitgesloten is dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich bij appellante nog kunnen ontwikkelen.
4.8.
De Raad onderkent – gelet ook op de door de psychiater gemaakte kanttekening – dat het mogelijke resultaat van de door de verzekeringsartsen genoemde behandelingen onzeker is, en dat van een verbetering van het functioneren bij appellante wellicht pas na jaren van behandeling sprake zal kunnen zijn. Voor de toepassing van de Wajong kan in een situatie waarbij op lange termijn slechts een geringe kans op herstel bestaat – anders dan bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) [3] – geen duurzaamheid worden aangenomen. Ook als sprake is van een geringe kans op herstel op lange termijn, is immers niet uitgesloten dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich in de toekomst nog kunnen ontwikkelen. De wetgever heeft er voor gekozen dat in een dergelijke situatie eerst na een periode van tien jaar [4] wordt aangenomen dat het arbeidsvermogen duurzaam ontbreekt.
4.9.
Dat de belemmeringen die appellante ondervindt als gevolg van haar fysieke en psychische aandoeningen in de toekomst wellicht kunnen verminderen, is ten slotte ook te lezen in het medisch advies van 7 augustus 2023 van de arts A. Aazamy aan de gemeente Rijswijk voor de aanvraag van een gehandicaptenparkeerkaart. Deze arts geeft aan dat bij de locomotorische en psychische aandoeningen van appellante het op de lange termijn mogelijk is dat de klachten afnemen, waardoor voortdurende begeleiding van deur tot deur mogelijk in de toekomst niet meer nodig is.
4.10.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat het ontbreken van arbeidsvermogen van appellante op 10 mei 2022 (datum aanvraag) niet duurzaam was en appellante daarom niet als jonggehandicapte is aan te merken.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en S.B. Smit-Colenbrander en C.F.E. van Olden-Smit als leden in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2025.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) A.M. Korver

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong
Jonggehandicapte is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong
De ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, wordt alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
Artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong
De ingezetene die tijdelijk geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft wordt alsnog jonggehandicapte, indien hij gedurende een tijdvak van tien jaar volgend op de dag waarop hij jonggehandicapte zou zijn geworden op grond van het eerste lid, onderdeel a of b, of het tweede lid, indien hij duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zou hebben gehad, geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had.
Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong
Onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.

Voetnoten

1.Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong.
2.Kamerstukken II 2011/12, 33 161, nr. 3 onder 5.1.
3.Een met artikel 4, derde lid, van de Wet WIA vergelijkbare bepaling ontbreekt in de Wajong.
4.Artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong.