ECLI:NL:CRVB:2025:320

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
23/1126 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om medische urenbeperkingen en inkomstenvrijlating in het kader van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Helmond. Appellante, die bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet (PW), verzocht om een medische urenbeperking en vrijlating van 15% van haar inkomsten uit arbeid. Het college heeft dit verzoek afgewezen, stellende dat appellante niet medisch urenbeperkt is. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 12 november 2024 is appellante bijgestaan door haar advocaat, mr. M.J.M. Sanders, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. P. Stahl.

De Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de ingebrachte rapporten van zowel de door appellante ingeschakelde verzekeringsarts als de verzekeringsartsen van het Uwv. De Raad concludeert dat het college op goede gronden heeft besloten dat appellante niet in aanmerking komt voor een medische urenbeperking. De door appellante ingebrachte rapporten zijn niet voldoende onderbouwd en de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv zijn overtuigend. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. Hierdoor blijft de afwijzing van het verzoek om medische urenbeperking en inkomstenvrijlating in stand.

Uitspraak

23/1126 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
24 februari 2023, 22/605 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Helmond te Helmond (college)
Datum uitspraak: 11 februari 2025

SAMENVATTING

In deze zaak gaat het om een besluit van het college dat appellante niet in aanmerking komt voor een medische urenbeperking in de zin van artikel 6b van de Participatiewet (PW). Het college heeft dit besluit gebaseerd op medisch onderzoek van verzekeringsartsen van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante is het met de uitkomst van die onderzoeken niet eens. Zij stelt dat zij wel medisch urenbeperkt is en verwijst naar het onderzoek van een door haar ingeschakelde verzekeringsarts. Appellante krijgt daarin geen gelijk.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M.J.M. Sanders hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante en het college hebben nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Sanders. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Stahl.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante ontvangt bijstand, laatstelijk op grond van de PW naar de norm voor een alleenstaande. Appellante heeft in 2003 een indicatie gekregen op grond van de Wet sociale werkvoorziening (WSW) vanwege lichamelijke en psychische problematiek. Na een heronderzoek in 2014 heeft het Uwv deze indicatie verlengd tot 2027, in welk jaar appellante de pensioengerechtigde leeftijd zal hebben bereikt. In dit besluit is opgenomen dat bij appellante sprake is van beperkingen. Een van de belangrijkste aanpassingen van het werk die appellante nodig heeft, is de beperking van de arbeidsduur tot gemiddeld twintig uur in de week. Appellante verricht sinds 2012 werkzaamheden. Haar inkomsten uit deze werkzaamheden worden sindsdien op haar bijstand gekort. Ten tijde hier van belang verrichte appellante gedurende twintig uur per week administratieve werkzaamheden bij een bedrijf.
1.2.
Appellante heeft op 6 februari 2015 het college, in verband met de voor haar vastgestelde urenbeperking, verzocht om vrijlating van 15% van haar maandelijkse inkomsten uit de WSW-werkzaamheden, zoals bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder z (nu: y), van de PW in verbinding met artikel 6b, eerste lid, van de PW. Met een besluit van 30 maart 2015, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 30 juni 2015, heeft het college dit verzoek afgewezen. Het college heeft op basis van rapporten van de verzekeringsartsen vastgesteld dat appellante niet urenbeperkt is in de zin van artikel 6b van de PW, zodat appellante niet in aanmerking komt voor de inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder y, van de PW. Dit besluit staat in rechte vast. [1]
1.3.
Op 2 februari 2021 heeft appellante het college opnieuw verzocht om te beoordelen of zij medisch urenbeperkt is in de zin van artikel 6b, eerste lid, van de PW en om die reden op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder y, van de PW in aanmerking komt voor vrijlating van 15% van haar maandelijkse inkomsten uit arbeid. Naar aanleiding van dit verzoek heeft het college het Uwv verzocht appellante medisch te onderzoeken en een advies medische urenbeperking uit te brengen. In een rapport van 23 april 2021 heeft een verzekeringsarts van het Uwv geconcludeerd dat er voor appellante, mits zij werkzaamheden verricht waarbij rekening wordt gehouden met haar beperkingen, geen medische indicatie bestaat voor een urenbeperking. Met een besluit van 29 juli 2021, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 19 januari 2022 (bestreden besluit), heeft het college het verzoek van appellante onder verwijzing naar dit rapport afgewezen.
1.4.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft in beroep een rapport van 17 juni 2022 van een door haar ingeschakelde verzekeringsarts Erdogan overgelegd, die haar heeft onderzocht. In dit rapport concludeert verzekeringsarts Erdogan dat appellante te maken heeft met een complexe problematiek met de al eerder bekende verschillende lichamelijke pijnklachten in combinatie met daarbij nu komende aanwijzingen voor het rusteloze benen syndroom. Daardoor is sprake van een stoornis in haar energiehuishouding. De aanhoudende pijnklachten zorgen ervoor dat uitputting is ontstaan. Daarom zijn er redenen voor een medische urenbeperking van twintig uur per week. Het college heeft in reactie hierop een rapport van 12 oktober 2022 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv overgelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dat er geen sprake is van verslechtering van de ten tijde van de eerdere besluitvorming aanwezige fysieke klachten en beperkingen. Volgens deze verzekeringsarts is er geen objectieve informatie waaruit blijkt dat appellante ten tijde hier van belang al nachtelijke klachten aan haar benen had. Erdogan gaat uit van een medisch beeld dat nog niet is onderzocht en vastgesteld. Om die reden is er geen reden om een verminderde duurbelasting aan te nemen. Daarnaast blijkt uit het dagverhaal van appellante dat zij in de dagelijkse praktijk beduidend meer dan twintig uur per week actief is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet daarom geen aanleiding voor een medische urenbeperking.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daaraan heeft de rechtbank, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. De bevindingen van de door appellante ingeschakelde onafhankelijk verzekeringsarts Erdogan en de verzekeringsartsen van het Uwv komen grotendeels met elkaar overeen. Op het punt waar ze niet met elkaar overeen komen, namelijk het mogelijke rusteloze benen syndroom, zijn de conclusies van onafhankelijk verzekeringsarts Erdogan niet onderbouwd met medische gegevens. Het college heeft daarom op goede gronden de aanvraag voor een medische urenbeperking afgewezen.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft aangevoerd dat uit het rapport van onafhankelijk verzekeringsarts Erdogan van 17 juni 2022 blijkt dat de combinatie van pijnklachten en mogelijke problemen met haar benen ervoor zorgen dat er bij haar sprake is van een te groot energieverbruik, waardoor zij overdag op de dagen dat ze niet werkt extra rust moet nemen en zij daarom is aangewezen op een medische urenbeperking. Appellante heeft in hoger beroep verder een brief van een neuroloog van 28 juli 2023 overgelegd, waaruit volgt dat bij haar een slaaponderzoek is verricht. Uit dat slaaponderzoek blijkt dat het slaappatroon van appellante een goede cyclische opbouw met voldoende diepe slaap vertoont en dat de slaap wordt onderbroken door één langdurige waakperiode als gevolg waarvan de slaapduur marginaal is en de slaapbeleving slecht. Er zijn twee korte perioden met periodic leg movements (PLM) en arousals waargenomen, waarschijnlijk passend bij een PLM-syndroom.
3.2.
Het college heeft in reactie op de door appellante in hoger beroep overgelegde brief van de neuroloog een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 oktober 2023 overgelegd. In dit rapport heeft deze verzekeringsarts er allereerst op gewezen dat het slaaponderzoek geruime tijd na het hier te beoordelen moment heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wijst er verder op dat er bij appellante hooguit sprake is van een mild PLM-syndroom, gelet op de omstandigheid dat maar twee korte perioden van PLM’s tijdens haar slaap aanwezig waren, en uit de literatuur blijkt dat als er sprake is van 5 tot 25 PLM’s per uur de stoornis als mild wordt geduid. Het slaaponderzoek heeft bovendien slechts één nacht plaatsgevonden. Een langdurige wakkerperiode in zo’n nacht bewijst niet dat appellante een slaapstoornis heeft. De neuroloog heeft die diagnose ook niet gesteld. De belangrijkste noodzaak voor het stellen van een medische urenbeperking is ook niet de diagnose slaapstoornis, maar het eventueel disfunctioneren tijdens arbeid als gevolg daarvan. Het dagverhaal van appellante laat geen noodzaak zien tot een verhoogde slaapbehoefte overdag of extra ingelaste herstelmomenten. Om die reden is er geen aanleiding om een medische urenbeperking aan te nemen.
3.3.
In reactie op het rapport van 16 oktober 2023 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant een rapport van Erdogan van 13 december 2023 overgelegd. In dit rapport concludeert hij dat de omstandigheid dat het dagverhaal van appellante geen noodzaak laat zien tot een verhoogde slaapbehoefte geen reden vormt om geen urenbeperking aan te nemen. Appellante heeft in gesprek met hem te kennen gegeven dat zij bewust overdag geen slaapmomenten heeft om haar slaappatroon/nachtritme niet te beïnvloeden. Daarnaast heeft zij aangegeven dat zij meestal wel op de bank ligt om te rusten. Concluderend zijn de gepresenteerde klachten van appellante na onderzoek van de neuroloog geobjectiveerd. Dit geeft bij haar een energetische stoornis door de verminderde mogelijkheden tot herstel tijdens het slapen. Daarom bestaat er volgens Erdogan wel aanleiding tot een urenbeperking.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Hij doet dit aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De ten tijde hier van belang geldende wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
De datum waarnaar de medische urenbeperking moet worden beoordeeld dient te worden vastgesteld op de datum van de aanvraag. De Raad heeft dit eerder in een andere uitspraak overwogen. [2] In dit geval is dat 2 februari 2021 (datum in geding).
4.2.
Het gaat in deze zaak om de vraag of het college terecht heeft besloten om appellante per de datum in geding niet in aanmerking te brengen voor een medische urenbeperking als bedoeld in artikel 6b, eerste lid, van de PW. Meer in het bijzonder is tussen partijen in geschil welke betekenis toekomt aan de door appellante ingebrachte rapporten van Erdogan in het licht van de rapporten die de verzekeringsartsen van het Uwv hebben uitgebracht. Kort gezegd komt wat appellante in hoger beroep hierover heeft aangevoerd erop neer dat zij meent dat, naast en in combinatie met de overige al eerder aanwezige en vastgestelde fysieke klachten en beperkingen waarover partijen nu niet van mening verschillen, uit de door Erdogan uitgebrachte rapporten genoegzaam blijkt dat zij een energetische stoornis heeft als gevolg van een verstoorde nachtrust door het PLM-syndroom. Om deze reden is zij aangewezen op een medische urenbeperking. Die beroepsgrond slaagt niet. Om de volgende redenen heeft het college het bestreden besluit op de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv mogen baseren en komt aan de rapporten van Erdogan niet die betekenis toe die appellante daaraan hecht.
4.3.
De conclusie van Erdogan in het rapport van 13 december 2023 dat bij appellante sprake is van verminderde mogelijkheden tot herstel tijdens het slapen en zij daarom een energetische stoornis heeft, kan niet worden afgeleid uit de brief van de neuroloog van 28 juli 2023. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er in het rapport van 16 oktober 2023 terecht op gewezen dat uit de brief van de neuroloog niet blijkt van een ernstig verstoorde nachtrust. Uit de informatie van de neuroloog blijkt wel dat bij appellante sprake is van een slechte slaapbeleving, maar de neuroloog heeft niet objectief vastgesteld dat sprake is van een dermate ernstige stoornis dat haar nachtrust als gevolg daarvan ernstig is verstoord. Erdogan heeft de conclusie in het rapport van 13 december 2023 dat er wel aanleiding is om een urenbeperking aan te nemen gebaseerd op het bij appellante mogelijk aanwezige PLM-syndroom en de omstandigheid dat zij hem te kennen heeft gegeven overdag weleens te rusten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 16 oktober 2023 inzichtelijk en deugdelijk gemotiveerd dat de klachten van appellante passen bij een PLM-syndroom, maar dat uit het neurologisch onderzoek blijkt dat bij haar hooguit sprake is van een mild PLM-syndroom. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder in aanmerking kunnen nemen dat uit het dagverhaal van appellante niet blijkt van een verhoogde slaapbehoefte overdag en extra ingelaste recuperatiemomenten. Uit het dagverhaal van appellante blijkt namelijk het volgende. Van de drie werkdagen werkt zij twee dagen fulltime. Op de dag die tussen deze twee dagen ligt verricht appellante ook nog vrijwilligerswerk voor een ondernemingsraad. Verder is zij twee dagdelen in de week bezig met creatieve zaken en doet zij daarnaast in overwegende mate zelf het huishouden.
4.4.
Gelet op het voorgaande, ziet de Raad ook geen aanleiding om een deskundige te benoemen, zoals appellante ter zitting heeft verzocht.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat voor appellante geen urenbeperking geldt en zij niet in aanmerking komt voor de inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder y, van de PW.
5. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.E. Marechal, in tegenwoordigheid van N. Benhaddou als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2025.
(getekend) E.C.E. Marechal
De griffier is verhinderd te ondertekenen
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels
Artikel 6b, eerste lid, van de Participatiewet
Onder medisch urenbeperkt wordt verstaan: als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling voor een geringer aantal uren belastbaar zijn dan de normale arbeidsduur, bedoeld in artikel 12, derde lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.
Artikel 6b, tweede lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet
Het college kan op schriftelijke aanvraag vaststellen dat een belanghebbende persoon die algemene bijstand ontvangt medisch urenbeperkt is.
Artikel 6b, vierde lid, van de Participatiewet
Het Uwv verricht voor het college de werkzaamheden ten behoeve van de vaststelling of een belanghebbende die algemene bijstand ontvangt medisch urenbeperkt is en adviseert het college hierover.
Artikel 31, tweede lid, aanhef en onder y, van de Participatiewet
Niet tot de middelen van de belanghebbende worden gerekend inkomsten uit arbeid van een persoon die medisch urenbeperkt is tot 15 procent van deze inkomsten uit arbeid […].

Voetnoten

1.Zie voor de uitspraken in hoger beroep ten aanzien van dit eerdere besluit de uitspraken van 6 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3799 (tussenuitspraak) en de uitspraak van 5 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3526 (einduitspraak).
2.Zie de uitspraak van 6 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3799.