In deze zaak gaat het om de beëindiging van de toeslag van appellante door het Uwv, omdat haar inkomsten hoger zijn dan het sociaal minimum. Appellante, die sinds 25 oktober 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangt, had aanvankelijk recht op een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW). Echter, na de 21ste verjaardag van haar zoon, die thuis woont, werd appellante aangemerkt als alleenstaand woningdeler, wat leidde tot een lagere toeslag. Appellante stelde dat de rechtbank haar beroep ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard wegens onvoldoende procesbelang. De Raad oordeelt dat appellante wel degelijk procesbelang heeft, omdat het gemis aan toeslag niet volledig is gecompenseerd door een nabetaling op grond van de Participatiewet. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het inleidend beroep ongegrond, maar veroordeelt het Uwv tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht van appellante.