ECLI:NL:CRVB:2025:568

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
24/1706 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van toeslag op grond van de Toeslagenwet en procesbelang van appellante

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de toeslag van appellante door het Uwv, omdat haar inkomsten hoger zijn dan het sociaal minimum. Appellante, die sinds 25 oktober 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangt, had aanvankelijk recht op een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW). Echter, na de 21ste verjaardag van haar zoon, die thuis woont, werd appellante aangemerkt als alleenstaand woningdeler, wat leidde tot een lagere toeslag. Appellante stelde dat de rechtbank haar beroep ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard wegens onvoldoende procesbelang. De Raad oordeelt dat appellante wel degelijk procesbelang heeft, omdat het gemis aan toeslag niet volledig is gecompenseerd door een nabetaling op grond van de Participatiewet. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het inleidend beroep ongegrond, maar veroordeelt het Uwv tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht van appellante.

Uitspraak

24/1706 TW
Datum uitspraak: 9 april 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 31 mei 2024, 23/2774 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak om de vraag of de rechtbank het beroep van appellante terecht niet ontvankelijk heeft verklaard omdat appellante onvoldoende procesbelang heeft. Volgens appellante heeft zij voldoende procesbelang en bestond er voor het Uwv geen aanleiding om haar toeslag op grond van de Toeslagenwet te beëindigen. De Raad volgt appellante in haar standpunt dat zij procesbelang heeft, maar niet in haar standpunt dat het Uwv de toeslag niet had mogen beëindigen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J. Sprakel, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 26 maart 2025. Voor appellante is mr. Sprakel verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. I.M. Veringmeier.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante ontvangt sinds 25 oktober 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellante ontvangt daarnaast een pensioen. In aanvulling hierop heeft het Uwv aan appellante met ingang van 25 oktober 2020 een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) toegekend. Daarbij is rekening gehouden met de omstandigheid dat appellante alleenstaand is. Appellante had op dat moment een inwonende thuiswonende zoon van onder de 21 jaar die op een wachtlijst stond voor plaatsing in een beschermd wonen locatie. Op [geboortedatum] 2022 is deze zoon 21 jaar geworden.
1.2.
Bij besluit van 28 juni 2022 heeft het Uwv appellante bericht dat haar toeslag met ingang van 22 augustus 2022 wordt beëindigd. Appellante wordt, nu haar zoon van 21 jaar nog thuis woont, vanaf die datum aangemerkt als alleenstaand woningdeler, waarbij het voor haar geldende sociaal minimum lager wordt. Nu haar inkomsten hoger zijn dat dit sociaal minimum van € 803,01 bruto per maand wordt haar toeslag stopgezet.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 28 februari 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het Uwv heeft appellante niet gevolgd in haar verzoek om vooruitlopend op voorliggende wetgeving die de toepassing van de kostendelersnorm per 1 januari 2023 afschaft voor jongeren tot de leeftijd van 27 jaar ook in haar geval af te zien van toepassing van deze kostendelersnorm in 2022. Het Uwv heeft hiertoe overwogen dat het bepaalde in artikel 2, zevende lid, van de TW dwingendrechtelijk is, zodat het Uwv geen vrijheid heeft hiervan af te wijken. Het Uwv heeft toegelicht dat aan de wetswijziging per 1 januari 2023 geen terugwerkende kracht is gegeven. De omstandigheid dat de gemeente Leiden bij een besluit van 15 februari 2023 onder toepassing van artikel 18, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) heeft beslist af te zien van toepassing van de kostendelersnorm in de situatie van appellante, heeft het Uwv geen aanleiding gegeven tot een andere beslissing omdat de TW geen bepaling kent zoals artikel 18 van de Pw.
Procedure in beroep
2.1.
Appellante heeft in beroep aangevoerd dat toepassing van de kostendelersnorm in haar geval problematisch is omdat haar zoon een beperking heeft en afhankelijk is van de mantelzorg van zijn moeder. De keuze om thuis te blijven wonen is daarmee niet vrijwillig. Nu de gemeente Leiden tot de conclusie gekomen is dat haar zoon niet als kostendeler aangemerkt kan worden, had het Uwv dit ook moeten doen omdat de overheid met één mond hoort te spreken. Appellante heeft verder aangevoerd dat het Uwv in bezwaar de illusie heeft gewekt dat aansluiting gezocht zou worden bij het – toen nog ophanden zijnde – besluit van de gemeente Leiden van 15 februari 2023. De beslistermijn is opgeschort met als doel om de afgifte van dit besluit af te wachten. Volgens appellante is er mogelijk zelfs een gerechtvaardigd vertrouwen gewekt. Appellante heeft verder verwezen naar een brief van 16 augustus 2023 van de klachtenambassadeur van het Uwv waaruit appellante afleidt dat zij over de periode van 22 augustus 2022 tot 1 januari 2023 wel degelijk recht had op toeslag, maar deze niet tot uitbetaling is gekomen vanwege de kostendelersnorm.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank is ingegaan op de vraag of appellante procesbelang heeft bij haar beroep. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellante inmiddels over de periode 22 augustus 2022 tot 1 januari 2023 een nabetaling tot het sociaal minimum heeft gehad op grond van de Pw en zodoende volledig gecompenseerd is voor het gemis aan toeslag over de periode dat op haar de kostendelersnorm is toegepast. Hierdoor kan de vraag of het Uwv de toeslag van appellante terecht heeft beëindigd of dat het Uwv de toeslag had moeten opschorten, geen feitelijke betekenis meer hebben voor appellante. Het beroep zal gezien de genoemde compensatie geen financiële consequenties hebben voor appellante. De beroepsgrond van appellante dat nu de gemeente Leiden de kostendelersnorm heeft ingetrokken het Uwv eenzelfde standpunt had moet innemen, omdat de overheid met ‘een mond behoort te spreken’, betreft volgens de rechtbank een beroepsgrond van principiële aard en kan geen afzonderlijk zelfstandig procesbelang opleveren. De rechtbank heeft onder verwijzing naar een uitspraak van de Raad van 2 april 2024 [1] overwogen dat het enkel niet toekennen van een vergoeding voor de kosten van bezwaar geen zelfstandig procesbelang oplevert. De rechtbank heeft in dit verband opgemerkt dat het Uwv het primaire besluit niet heeft herroepen.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante stelt zich op het standpunt dat zij nog procesbelang heeft omdat het gemis aan toeslag over de periode 22 augustus 2022 tot 1 januari 2023 niet volledig is gecompenseerd door de nabetaling op grond van de Pw. Appellante heeft verder aangevoerd het niet juist te vinden dat de rechtbank toestaat dat het Uwv op een andere manier met de kostendelersnorm omgaat dan de gemeente Leiden . De kostendelersnorm is overgenomen uit de Pw wat er temeer voor pleit om de gemeente Leiden te volgen in het besluit om de kostendelersnorm buiten toepassing te laten. Appellante heeft herhaald dat de overheid in beginsel geen tegenstrijdige standpunten moet innemen. Ook mocht appellante op basis van de inhoud van de brief van 16 augustus 2023 van de klachtenambassadeur van het Uwv erop vertrouwen dat de kostendelersnorm niet zou worden toegepast. Appellante heeft toegelicht dat zij het onrechtvaardig vindt de gemeente nu moet opdraaien voor de toeslag waarvoor het Uwv volgens haar verantwoordelijk is. Appellante heeft benoemd dat zij niet afhankelijk wil zijn van de gemeente en ook de voorwaarden voor bijstand anders zijn dan voor een toeslag op grond van de TW. Ook heeft de rechtbank te snel aangenomen dat zij geen zelfstandig procesbelang meer had bij een oordeel over de vergoeding van de kosten van bezwaar. Appellante heeft toegelicht dat zij op basis van een toevoeging procedeert en een eigen bijdrage heeft moeten betalen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen

Het oordeel van de Raad

Procesbelang
4. De Raad beoordeelt of de rechtbank het beroep van appellante terecht niet-ontvankelijk verklaard heeft wegens het ontbreken van voldoende procesbelang.
4.1.
Voor het antwoord op de vraag of een betrokkene voldoende procesbelang heeft, is volgens vaste rechtspraak [2] bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
4.2.
Ter zitting heeft gemachtigde van het Uwv toegelicht dat appellante uitgaande van dagbedragen die zij voorafgaande aan 21 augustus 2022 aan toeslag ontving, over de periode 22 augustus 2022 tot 1 januari 2023 omgerekend ongeveer € 1.380, - aan toeslag zou hebben gekregen. Op basis van deze verklaring is het aannemelijk dat het bedrag dat appellante over de periode van 22 augustus 2022 tot 1 januari 2023 aan toeslag gekregen zou hebben iets hoger is dan het bedrag dat appellante van de gemeente Leiden over deze periode als nabetaling op grond van de Pw heeft gehad. Daarmee is gegeven dat appellante procesbelang heeft. Voor de rechtbank bestond er dan ook geen aanleiding om het beroep van appellante niet-ontvankelijk te verklaren. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het beroep van appellante inhoudelijk worden beoordeeld.
Inhoudelijk
4.3.
Artikel 2 van de TW luidde van 1 juli 2022 tot 1 januari 2023:
(…)
Lid 7. Recht op toeslag heeft een ongehuwde die met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft en die:
a. recht heeft op loondervingsuitkering, en
b. indien hij 21 jaar of ouder is en per dag een inkomen heeft dat lager is dan: € 36,92.
(… )
Lid 9. Tot de personen, bedoeld in het zevende lid, worden niet gerekend:
a. de persoon die de leeftijd 21 jaar nog niet heeft bereikt,
(…)
4.4.
Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat het onbegrijpelijk is dat het Uwv, naar aanleiding van het 21 jaar worden van haar zoon, haar toeslag onder toepassing van het bepaalde in artikel 2 van de TW heeft beëindigd, terwijl de gemeente Leiden in het kader van de Pw en haar aanspraken op bijstand ervoor gekozen heeft om de kostendelersnorm met toepassing van artikel 18 van de Pw buiten toepassing te laten omdat de zorg voor haar zoon gekwalificeerd wordt als mantelzorg. Dit standpunt gaat eraan voorbij dat artikel 2, zevende lid, van de TW een dwingendrechtelijke bepaling is, die geen afwijkingsmogelijkheid kent zoals artikel 18 van de Pw. Er was dus voor het Uwv geen mogelijkheid om rekening te houden met de mantelzorg van appellante en ook niet om te anticiperen op het verhogen van de leeftijdsgrens voor de kostendelersnorm naar 27 jaar per 1 januari 2023. Het Uwv heeft derhalve terecht vastgesteld dat appellante vanaf 22 augustus 2022 moet worden aangemerkt als alleenstaand woningdeler.
Vertrouwensbeginsel
4.5.
Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat zij uit de brief van 16 augustus 2023 van de klachtenambassadeur en het verslag van 15 december 2022 van het verhandelde ter hoorzitting een gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat het Uwv de kostendelersnorm niet zou hanteren. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is in de eerste plaats vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Hiervan is niet gebleken. Ten aanzien van de brief van de klachtenambassadeur wordt overwogen dat deze brief dateert van na de datum van het bestreden besluit en de besluitvorming van het Uwv. Ook wordt in deze brief niet vermeld dat het Uwv over de periode van 22 augustus 2022 tot 1 januari 2023 afziet van de toepassing van de kostendelersnorm op appellante en aan appellante heeft toegezegd dat haar toeslag op grond van de TW over deze periode wordt hervat. Het verslag van de hoorzitting van 15 december 2022 bevat evenmin aanknopingspunten waaraan appellante heeft kunnen ontlenen dat door het Uwv afgezien wordt van de toepassing van de kostendelersnorm. In het verslag is neergelegd dat het Uwv met de gemachtigde van appellante heeft afgesproken dat gewacht wordt op de op handen zijnde beslissing van de gemeente Leiden van 13 februari 2023, en dat de mogelijkheid bestaat dat, afhankelijk van de hoogte van de aanvulling door de gemeente Leiden , het bezwaar wordt ingetrokken omdat appellante geen belang meer heeft bij een gegrondverklaring van haar bezwaar. De Raad leest hier geen toezegging in dat het Uwv afziet van de toepassing van de kostendelersnorm in het geval van appellante.

Conclusie en gevolgen

5.1.
Uit wat hiervoor is overwogen onder 4.1 en 4.2 volgt dat de rechtbank ten onrechte geoordeeld heeft dat appellante geen procesbelang had, zodat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Uit wat is overwogen onder 4.4 en met 4.5 volgt dat het Uwv de toeslag van appellante terecht heeft beëindigd. Het inleidend beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
5.2.
De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten die appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting) met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1.
6. Ook moet het Uwv het door appellante in hoger beroep betaalde griffierecht vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het inleidend beroep ongegrond;
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 1.814, -;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 138,-vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van M. Reith als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 april 2025.
(getekend) E. Dijt
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

Voetnoten

1.CRvB 2 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:635.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspaken van de Raad van 25 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2995 en van 2 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:636.