ECLI:NL:CRVB:2025:577

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
23/2415 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandelingstelling en afwijzing aanvraag bijzondere bijstand wegens onduidelijke financiële situatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Roermond. De appellant had aanvragen ingediend voor bijstand en bijzondere bijstand, maar het college heeft deze aanvragen buiten behandeling gesteld en afgewezen. De reden hiervoor was dat de appellant niet alle gevraagde gegevens had overgelegd, wat leidde tot onduidelijkheid over zijn financiële situatie. De Raad oordeelde dat het college terecht had gehandeld door de aanvragen buiten behandeling te stellen, omdat de appellant niet voldoende duidelijkheid had gegeven over zijn financiële positie. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Limburg, die de beroepen van de appellant ongegrond had verklaard. De Raad benadrukte dat de aanvrager verplicht is om de benodigde gegevens te verstrekken voor een goede beoordeling van de aanvraag. De appellant had weliswaar enkele documenten overgelegd, maar deze waren niet voldoende om zijn recht op bijstand vast te stellen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de besluiten van het college in stand blijven.

Uitspraak

23/2415 PW en 23/2416 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 14 juli 2023, 22/1174 en 22/1175 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Roermond (college)
Datum uitspraak: 15 april 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaken om een buiten behandelingstelling van een aanvraag om bijstand en om een afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand. Het college heeft de aanvraag om bijstand buiten behandeling gesteld, omdat appellant niet alle noodzakelijke gegevens voor de beoordeling van zijn aanvraag had overgelegd. Het college heeft de aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen omdat appellant onvoldoende duidelijkheid heeft gegeven over zijn financiële positie ten tijde van de aanvraag. Appellant stelt dat hij wel voldoende gegevens heeft overgelegd om zijn recht op (bijzondere) bijstand te kunnen vaststellen en dat het college om gegevens heeft gevraagd waarover hij niet beschikt of redelijkerwijs niet kan beschikken. De Raad geeft appellant hierin geen gelijk.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. D. Gürses, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft partijen met een brief van 11 februari 2025 laten weten hoe de Raad het geschil voorshands ziet en partijen nadere vragen gesteld. Het college heeft die vragen beantwoord in een brief van 19 februari 2025.
De Raad heeft de zaken behandeld tijdens een zitting van 4 maart 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Gürses. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.A.T.M. Brouns en M.G.A. Hilkens.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontving sinds 22 december 2017 bijstand op grond van de Participatiewet (PW). In december 2019 heeft het college een anonieme melding ontvangen volgens welke melding appellant langer dan zes maanden in Turkije zou verblijven. Naar aanleiding daarvan heeft het college onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de aan appellant verstrekte bijstand.
1.2.
In het kader van dat onderzoek heeft op 24 januari 2020 een gesprek plaatsgevonden met appellant. Tijdens dat gesprek heeft appellant onder meer verklaard dat hij veelvuldig naar Turkije reist en dat hij een onroerende zaak in Turkije bezit, namelijk een huis dat hij na het overlijden van zijn vader in 2016 heeft geërfd. Direct na afloop van het gesprek is een huisbezoek bij de woning van appellant afgelegd. Tijdens dat huisbezoek is onder meer een visitekaartje aangetroffen van een bedrijf genaamd [naam bedrijf] waarop appellant als [functie] stond aangeduid. Het telefoonnummer op het visitekaartje behoorde toe aan appellant en hij was op dit nummer bereikbaar. Ook lagen er stempels van [naam bedrijf] en een keycord met een geplastificeerd kaartje waarop onder meer de naam van appellant stond met de toevoeging [naam bedrijf] LTD en Exporteur/groothandelaar.
1.3.
Verder is bij internetonderzoek vastgesteld dat op de facebookpagina van appellant verschillende foto’s stonden waaronder een foto van appellant op een bloemenbeurs van [datum 1] . Op die foto draagt appellant het keycord dat tijdens het huisbezoek werd aangetroffen. Ook staat op Facebook een bericht van [datum 2] met de tekst “Begonnen met een nieuwe baan bij [naam bedrijf] .ltd”. Daarnaast stond appellant met de onderneming [naam bedrijf] ingeschreven in de Kamer van Koophandel. Volgens de opgevraagde in- en uitreisdata naar Turkije over 2017 tot en met 2020 verbleef appellant vaak en langdurig in Turkije. Appellant heeft van bovengenoemde feiten geen melding gemaakt bij het college.
1.4.
Naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 1 januari 2020 ingetrokken. Appellant heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
1.5.
Appellant heeft zich op 24 maart 2020 en 14 april 2020 opnieuw gemeld voor bijstand. Met afzonderlijke besluiten van 8 april 2020 en 19 juni 2020 heeft het college die aanvragen buiten behandeling gesteld.
Buitenbehandelingstelling aanvraag algemene bijstand (23/2415)
1.6.
Op 20 november 2020 heeft appellant zich opnieuw gemeld voor bijstand en op 7 december 2020 heeft hij de aanvraag ingediend. Met een brief van 15 december 2020 heeft het college appellant verzocht nadere gegevens over te leggen. Dit betreft onder meer bankafschriften van al zijn rekeningen, overzichten van creditcards in binnen- en buitenland, inkomensgegevens van het bedrijf [naam bedrijf] vanaf 22 november 2017 en bewijsstukken van de ontvangen erfenis. Met een brief van 8 januari 2021 heeft het college de termijn voor het aanleveren van gegevens verlengd tot 21 januari 2021. Daarbij is vermeld dat, als stukken in een andere taal zijn opgesteld, de officiële vertaling in het Nederlands moet worden toegevoegd. Op 20 januari 2021 heeft appellant gegevens overgelegd in de Turkse taal.
1.7.
Met een besluit van 10 februari 2021 (besluit 1) heeft het college de aanvraag van appellant buiten behandeling gesteld, omdat appellant niet alle gevraagde gegevens tijdig heeft ingeleverd. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Op 25 juni 2021 heeft appellant officiële vertalingen van de eerder ingeleverde Turkse stukken overgelegd. Met een besluit van 2 mei 2022 (bestreden besluit 1) heeft het college het daartegen gerichte bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de Turkse stukken onmiskenbaar van belang zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Met de overgelegde vertalingen van 25 juni 2021 hoeft volgens het college geen rekening te worden gehouden, omdat ze buiten de termijn zijn verstrekt.
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand (23/2416)
1.8.
Op 21 augustus 2020 heeft appellant bijzondere bijstand aangevraagd voor advocaatkosten in verband met het maken van bezwaar tegen het besluit tot buitenbehandelingstelling van 8 april 2020. In afwachting van een rapport van Bureau Buitenland over het vermogen van appellant is de behandeling van deze aanvraag in overleg met appellant opgeschort. Met een brief van 1 juli 2021 heeft het college verzocht ontbrekende gegevens over te leggen vóór 14 juli 2021. Met een besluit van 20 juli 2021 (besluit 2) heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand buiten behandeling gesteld, omdat het college niet genoeg gegevens heeft ontvangen om het recht op bijstand vast te kunnen stellen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Met een besluit van 2 mei 2022 (bestreden besluit 2) heeft het college dit bezwaar van appellant gegrond verklaard. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de officieel vertaalde stukken die appellant op 25 juni 2021 in de andere bezwaarprocedure heeft overgelegd bij de beoordeling van deze aanvraag hadden moeten worden betrokken. Het college heeft de aanvraag vervolgens (inhoudelijk) afgewezen, omdat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld nu appellant geen duidelijkheid heeft gegeven over zijn vermogens- en inkomenspositie.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard en de bestreden besluiten in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Wat hij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de besluiten tot buitenbehandelingstelling van de aanvraag om bijstand en tot afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Buitenbehandelingstelling aanvraag algemene bijstand (23/2415)
5.1.
Voor de beoordeling of de aanvrager verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden, is zijn of haar financiële situatie een essentieel gegeven. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens over te leggen. De bijstandverlenende instantie is in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand bevoegd om gegevens te vragen die betrekking hebben op de financiële situatie, ook over de periode die onmiddellijk voorafgaat aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd. Dit is vaste rechtspraak. [1] De bijstandverlenende instantie kan in het kader van een gericht onderzoek naar de financiële situatie van de betrokkene zo nodig inzage verlangen in de bankafschriften over een verder in het verleden liggende periode dan de laatste drie maanden. Dit is het geval indien redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid en volledigheid van de door de betrokkene over zijn financiële situatie verstrekte inlichtingen, waardoor twijfel bestaat over de rechtmatigheid van de verleende bijstand. Ook dit is vaste rechtspraak. [2]
5.2.
Een bijstandverlenende instantie kan besluiten een aanvraag om bijstand niet te behandelen als de gegevens en stukken die de aanvrager heeft verstrekt onvoldoende zijn om de aanvraag te kunnen beoordelen. De aanvrager moet dan wel eerst de gelegenheid hebben gehad om de aanvraag binnen een door de bijstandverlenende instantie gestelde termijn aan te vullen. Dit volgt uit artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het gaat daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Dit volgt uit artikel 4:2, tweede lid, van de Awb.
5.3.
Tijdens de bezwaarfase heeft appellant officiële vertalingen overgelegd van de eerder door hem verstrekte Turkse stukken. Het college heeft die stukken niet bij de heroverweging in bezwaar betrokken, omdat ze buiten de gestelde termijn waren ingeleverd. De rechtbank heeft in dat kader verwezen naar de uitspraak van 13 december 2022 [3] waarin de Raad heeft overwogen dat als een aanvrager na buitenbehandelingstelling van zijn aanvraag de gevraagde gegevens in de bezwaarfase alsnog verstrekt, de bijstandverlenende instantie de buitenbehandelingstelling mag handhaven, maar dat niet hoeft te doen. Bij de beslissing om de buitenbehandelingstelling te handhaven, moet een belangenafweging worden gemaakt. De gevolgen van het besluit om niet alsnog op de aanvraag te beslissen, mogen voor de aanvrager niet onevenredig zwaar zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. Dat volgt uit artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. Als op basis van de alsnog overgelegde gegevens komt vast te staan dat de aanvrager al recht op bijstand had vanaf de aanvraag die buiten behandeling is gesteld, heeft de aanvrager een zwaarwegend belang bij het alsnog in behandeling nemen van die aanvraag.
5.4.
Hier doet de situatie zich voor dat in bezwaar weliswaar alsnog vertalingen van een aantal stukken zijn overgelegd, maar ook daarmee nog steeds niet alle gevraagde gegevens zijn verstrekt. Zo ontbreken onder meer de gevraagde bankafschriften van de Ode Bank over de periode 1 januari 2020 tot en met 20 november 2020 en de bankafschriften van de Bank’O card over de maanden mei 2020 tot en met oktober 2020. Rekeningafschriften van een bankrekening en een creditcard zijn noodzakelijk om inzicht te krijgen in de financiële situatie van de betrokkene en daarmee voor de beoordeling van de vraag of de betrokkene voor de gevraagde bijstand in aanmerking komt. [4] Dat appellant redelijkerwijs niet over de bankafschriften kon beschikken, volgt de Raad niet. Appellant heeft die enkele stelling niet nader onderbouwd, terwijl uit de wel door appellant overgelegde bankafschriften kan worden afgeleid dat hij daar wel over kan beschikken. Nu deze voor de beoordeling noodzakelijke stukken ontbreken, kan in het midden blijven of en in hoeverre appellant redelijkerwijs kon beschikken over stukken met betrekking tot de nalatenschap van zijn inmiddels overleden ouders, dan wel over stukken met betrekking tot zijn activiteiten voor [naam bedrijf] . Dat appellant onevenredig gevolgen heeft ondervonden van het handhaven van de buitenbehandelingstelling volgt de Raad evenmin, nu appellant die stelling niet nader heeft onderbouwd. Onder deze omstandigheden heeft het college zijn bevoegdheid om de aanvraag buiten behandeling te stellen, mogen handhaven.
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand (23/2416)
5.5.
In artikel 35, eerste lid, van de PW is bepaald wanneer iemand recht heeft op bijzondere bijstand. Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW moet eerst worden beoordeeld of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte moet worden beoordeeld of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, toeslagen, het vermogen en het inkomen, voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. [5]
5.6.
Tussen partijen is alleen in geschil of appellant aannemelijk heeft gemaakt dat hij de kosten niet uit zijn inkomen of vermogen kon voldoen.
5.7.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant onvoldoende duidelijkheid heeft gegeven over zijn financiële positie. Appellant heeft verklaard dat hij een woning heeft geërfd, maar heeft geen duidelijkheid verschaft over de omvang van de nalatenschap en de afwikkeling daarvan. Ook met betrekking tot zijn activiteiten voor [naam bedrijf] heeft appellant geen inzicht gegeven in de omvang en de afwikkeling daarvan. Appellant heeft weliswaar een accountantsverklaring overgelegd volgens welke verklaring hij met ingang van 4 maart 2018 zijn bestuurlijke functie heeft neergelegd, hij daarna geen geld meer van de onderneming heeft ontvangen en de onderneming in het betreffende jaar verlies heeft geleden, maar daarmee heeft hij niet voldoende duidelijkheid gegeven. De reizen naar Turkije – appellant verbleef in 2018 gedurende 99 dagen en in 2019 gedurende 124 dagen in Turkije –, de foto op de bloemenbeurs , het bericht op Facebook dat hij een nieuwe baan had bij [naam bedrijf] de aangetroffen visitekaartjes, waaronder een visitekaartje van [naam bedrijf] te [plaats], met vermelding van appellant als [functie] en een telefoonnummer waarop appellant bereikbaar was, bieden meer dan voldoende aanknopingspunten voor het standpunt van het college dat appellant ook na 4 maart 2018 inkomsten uit werkzaamheden voor [naam bedrijf] heeft genoten. De onduidelijkheid die daarmee is ontstaan over het inkomen van appellant heeft hij met de enkele verklaring van de accountant niet weggenomen. Appellant heeft derhalve ook in zoverre niet aannemelijk gemaakt dat hij de kosten niet uit zijn inkomen kon voldoen.

Conclusie en gevolgen

5.8.
Uit 5.1 tot en met 5.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de buiten behandelingstelling van de aanvraag om bijstand en de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in stand blijven.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen als voorzitter, in tegenwoordigheid van B.F.C. Wiedenhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2025.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) B.F.C. Wiedenhof

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht:
De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht:
De aanvrager verschaft (…) de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht:
Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
Artikel 35, eerste lid, van de Particpatiewet:
Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36, de studietoeslag, bedoeld in artikel 36b, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP1399.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 31 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2333.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3468.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3304.