In deze zaak gaat het om de afwijzing van aanvragen om compensatie van transitievergoedingen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De aanvragen zijn ingediend door twee appellantes, die deel uitmaken van een groep stichtingen in de gezondheidszorg. Het Uwv heeft de aanvragen afgewezen omdat deze buiten de gestelde termijn zijn ingediend. Appellantes hebben betoogd dat er bijzondere omstandigheden waren die het niet tijdig indienen van de aanvragen rechtvaardigen. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die de termijnoverschrijding kunnen rechtvaardigen. De Raad heeft de hoger beroepen van appellantes afgewezen en de eerdere uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland bevestigd. De Raad heeft daarbij benadrukt dat de aanvragen om compensatie niet binnen de wettelijke termijn van zes maanden na betaling van de transitievergoeding zijn ingediend, en dat de omstandigheden die appellantes aanvoeren niet voldoende zijn om van de strikte toepassing van de Regeling compensatie transitievergoeding af te wijken. De Raad heeft ook geoordeeld dat de bestreden besluiten van het Uwv niet deugdelijk zijn gemotiveerd, maar dat dit gebrek niet leidt tot een andere uitkomst. De proceskosten zijn toegewezen aan appellantes, en het Uwv is veroordeeld tot vergoeding van de griffierechten.