ECLI:NL:CRVB:2025:598

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
23/2902 CRTV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen compensatie transitievergoeding door Uwv wegens termijnoverschrijding

In deze zaak gaat het om de afwijzing van aanvragen om compensatie van transitievergoedingen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De aanvragen zijn ingediend door twee appellantes, die deel uitmaken van een groep stichtingen in de gezondheidszorg. Het Uwv heeft de aanvragen afgewezen omdat deze buiten de gestelde termijn zijn ingediend. Appellantes hebben betoogd dat er bijzondere omstandigheden waren die het niet tijdig indienen van de aanvragen rechtvaardigen. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die de termijnoverschrijding kunnen rechtvaardigen. De Raad heeft de hoger beroepen van appellantes afgewezen en de eerdere uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland bevestigd. De Raad heeft daarbij benadrukt dat de aanvragen om compensatie niet binnen de wettelijke termijn van zes maanden na betaling van de transitievergoeding zijn ingediend, en dat de omstandigheden die appellantes aanvoeren niet voldoende zijn om van de strikte toepassing van de Regeling compensatie transitievergoeding af te wijken. De Raad heeft ook geoordeeld dat de bestreden besluiten van het Uwv niet deugdelijk zijn gemotiveerd, maar dat dit gebrek niet leidt tot een andere uitkomst. De proceskosten zijn toegewezen aan appellantes, en het Uwv is veroordeeld tot vergoeding van de griffierechten.

Uitspraak

23/2902 CRTV t/m 23/2905 CRTV, 23/2907 CRTV t/m 23/2921 CRTV, 23/2950 CRTV, 23/2951 CRTV en 24/679 CRTV t/m 24/684 CRTV
Datum uitspraak: 16 april 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 29 augustus 2023, 22/1218, 22/1256 tot en met 22/1265 en 22/1267 tot en met 22/1275 en 22/1277 (aangevallen uitspraak 1) en tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 9 februari 2024, 22/3786, 22/3812, 22/3817, 22/3820, 22/3821 en 22/3823 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellante 1] te [vestigingsplaats] (appellante 1)
[appellante 2] te [vestigingsplaats] (appellante 2)
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaken om afwijzingen van aanvragen om compensatie transitievergoeding. Aan de afwijzingen heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat de aanvragen zijn ingediend buiten de termijn die daarvoor is gesteld. Appellantes hebben aangevoerd dat sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat het niet tijdig indienen van de aanvragen om compensatie hen niet kan worden tegengeworpen. De Raad volgt appellantes niet in dit standpunt. Het Uwv heeft terecht overwogen dat er geen sprake is van een bijzonder geval en heeft de aanvragen om compensatie dus terecht afgewezen.

PROCESVERLOOP

Namens appellantes heeft mr. M.J. Tunnissen, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraken 1 en 2. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaken gezamenlijk behandeld op een zitting van 5 maart 2025. Voor appellantes zijn verschenen mr. Tunnissen en [naam] , manager personeel en organisatie. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellantes maken deel uit van een groep stichtingen op het terrein van gezondheidszorg, met verschillende ziekenhuislocaties en locaties voor woonzorg. Zij worden aangestuurd door Stichting Treant Zorggroep . Treant Zorggroep verzorgt de personeelsadministratie voor appellantes. Daaronder valt ook de aanvraag bij het Uwv voor compensatie van betaalde transitievergoeding aan langdurig arbeidsongeschikte werknemers.
1.2.
In zevenentwintig gevallen zijn deze aanvragen voor compensatie buiten de termijn ingediend die daarvoor staat: eenentwintig aanvragen van appellante 1 en zes aanvragen van appellante 2. Het gaat daarbij om werkneemsters die in de periode van januari 2015 tot en met februari 2019 wegens ziekte zijn uitgevallen: Met deze werkneemsters zijn vaststellingsovereenkomsten gesloten na het eindigen van de loondoorbetalingsverplichting bij ziekte. Daarin is overeengekomen dat het dienstverband eindigt en dat de werkneemster een transitievergoeding krijgt. De transitievergoedingen werden betaald in de periode van mei 2020 tot en met mei 2021. Na een interne controle eind 2021 bleek dat in geval van deze zevenentwintig werkneemsters na het betalen van de transitievergoeding geen aanvraag om compensatie was ingediend. Dat is alsnog gebeurd in de periode van 29 december 2021 tot en met 12 januari 2022.
1.3.
Het Uwv heeft de aanvragen om compensatie van appellante 1 afgewezen met eenentwintig afzonderlijke besluiten genomen in januari en februari 2022. Met zes besluiten, genomen in juni 2022, heeft het Uwv ook de aanvragen om compensatie van appellante 2 afgewezen. De aanvragen zijn afgewezen omdat de aanvragen volgens het Uwv te laat zijn ingediend.
1.4.
Het Uwv heeft de tegen deze besluiten gemaakte bezwaren in zevenentwintig beslissingen op bezwaar ongegrond verklaard (bestreden besluiten). Het Uwv heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de aanvragen terecht zijn afgewezen aangezien deze niet binnen de aanvraagtermijn van zes maanden zijn ingediend, zoals vastgelegd in artikel 2, aanhef en onder b van de Regeling compensatie transitievergoeding (de Regeling). Er is geen plaats voor een belangenafweging bij een dwingendrechtelijke bepaling. Slechts in bijzondere gevallen kan het denkbaar zijn dat strikte toepassing van de dwingendrechtelijke bepaling in strijd komt met het ongeschreven recht. In de situatie(s) van appellantes is geen sprake van een dergelijk bijzonder gevallen.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraken de beroepen van appellantes tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard en daarmee deze bestreden besluiten in stand gelaten De rechtbank heeft in beide uitspraken geoordeeld dat het Uwv de aanvragen om compensatie van de door appellantes betaalde transitievergoedingen terecht heeft afgewezen omdat de aanvragen te laat zijn ingediend. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de termijnoverschrijdingen bij het indienen van de aanvragen om compensatie niet verschoonbaar zijn.
Het standpunt van partijen
3.1.
Appellantes zijn het met de uitspraken van de rechtbank niet eens. Hiertegen hebben zij aangevoerd dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat het niet tijdig indienen van de aanvragen om compensatie hen niet kan worden toegerekend. De toepassing van de aanvraagtermijn in de Regeling leidt in dit geval tot een onevenwichtige uitkomst.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraken bepleit. Het Uwv benadrukt dat de Regeling dwingend voorschrijft dat een te late aanvraag wordt afgewezen. Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden afgeweken van de Regeling. Afwijzing van de aanvragen leidt niet tot een onevenredige uitkomst.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Op grond van artikel 7:673e, zevende lid, Burgerlijk Wetboek verstrekt het Uwv op verzoek van de werkgever die een transitievergoeding verschuldigd is een vergoeding als – zakelijk samengevat – de arbeidsovereenkomst eindigt na de periode waarin loon wordt doorbetaald bij ziekte. De aanvraag wordt afgewezen als deze wordt ingediend meer dan zes maanden na de dag waarop de werkgever de volledige transitievergoeding heeft betaald. Dit is geregeld in artikel 2, aanhef en onder b van de Regeling. De tekst van de wettelijke regels die voor de beoordeling van de hoger beroepen belangrijk zijn, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
In deze zaken over zevenentwintig afwijzingen om aanvragen om compensatie van betaalde transitievergoedingen in verband met beëindiging van arbeidsovereenkomsten van werkneemsters wegens langdurige arbeidsongeschiktheid, is niet in geschil dat niet is voldaan aan de voorwaarde dat de aanvraag om compensatie moet zijn ingediend binnen zes maanden nadat de volledige transitievergoeding aan de werkneemsters is betaald.
4.3.
De Raad vat het hoger beroep zo op dat dit ertoe strekt dat de bepaling in de Regeling over de termijnoverschrijding in deze zevenentwintig gevallen buiten toepassing moet worden gelaten wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel.
4.3.1.
In de uitspraak van 29 mei 2024 [1] heeft de Raad artikel 2, aanhef en onder b van de Regeling exceptief getoetst. In deze uitspraak heeft de Raad overwogen dat afwijzing van een aanvraag bij overschrijding van de aanvraagtermijn op zichzelf een geschikte, evenwichtige en noodzakelijke uitvoeringsregel is. In zoverre is artikel 2, aanhef en onder b van de Regeling niet onevenredig. Met het oog op het evenredigheidsbeginsel is het echter geboden om ruimte aan het bestuursorgaan te bieden om van de termijn in de Regeling af te wijken in bijzondere gevallen waarin overschrijding van die termijn de aanvrager niet kan worden tegengeworpen.
4.3.2.
Het Uwv hanteert richtlijnen waarbij met toepassing van het evenredigheidsbeginsel in bijzondere situaties wordt afgeweken van de termijn artikel 2 van de Regeling. Volgens deze richtlijnen toetst het Uwv of de aanvrager werd belemmerd in het doen van de aanvraag of dat er andere bijzondere omstandigheden zijn die maken dat toepassing van artikel 2, aanhef en onder b van de Regeling tot een onevenwichtige uitkomst zou leiden.
4.3.3.
Het Uwv heeft in geval van appellantes in de bestreden besluiten overwogen dat er geen sprake is van omstandigheden die maken dat de termijnoverschrijdingen niet aan appellante kunnen worden toegerekend.
4.4.1.
Het Uwv heeft in de bestreden besluiten artikel 2, aanhef en onder b van de Regeling niet categorisch toegepast maar getoetst of sprake is van niet toerekenbare termijnoverschrijdingen. Appellantes hebben aangevoerd dat daarvan sprake is. Zij wijzen erop dat het uitbreken van COVID-19 in 2020 een grote impact heeft gehad op de dagelijkse gang van zaken. Door de uitbraak van het coronavirus had de HR-afdeling van Treant Zorggroep te maken met een hoog ziekteverzuim en moesten medewerkers op andere afdelingen worden ingezet om de continuïteit van de zorg te kunnen waarborgen. Ook bracht corona extra werk met zich mee zoals het invoeren van nieuwe richtlijnen en het werven van extra personeel. Het aanvragen van de compensatie kwam bovenop de reguliere en extra werkzaamheden. In deze omstandigheden kan het appellantes niet worden tegengeworpen dat de aanvragen te laat werden ingediend.
4.4.2
Uit de stukken en wat op zitting is besproken blijkt dat het proces voor de aanvraag van de compensatie ten tijde van de aanvragen in geding binnen de organisatie van appellantes nog niet goed was geregeld. Belangrijke stappen werden niet geautomatiseerd uitgevoerd, waaronder de controle of aanvragen wel tijdig werden ingediend. Deze omstandigheden liggen in de risicosfeer van appellantes. De Raad acht het daarbij van belang dat Treant Zorggroep in dezelfde periode in staat is gebleken om tijdig de arbeidsovereenkomsten van de betrokken werkneemsters te beëindigen en de transitievergoedingen te betalen. Uit de stukken en wat op zitting is besproken blijkt verder dat in 115 andere gevallen de aanvragen wel tijdig zijn ingediend.
4.4.3.
Het Uwv heeft daarom terecht aangenomen dat geen sprake is van omstandigheden die maken dat de overschrijdingen van de aanvraagtermijn niet aan appellantes kunnen worden toegerekend.
4.5.
Ter zitting is besproken en vastgesteld dat in de bestreden besluiten niet conform de richtlijnen is getoetst of de afwijzing van de aanvragen anderszins voor appellantes een onevenwichtige uitkomst oplevert. In zoverre zijn de bestreden besluiten onvoldoende gemotiveerd. In het verweerschrift en op zitting heeft het Uwv zich aanvullend op het standpunt gesteld dat geen sprake is van dergelijke omstandigheden omdat niet gebleken is dat de afwijzingen leiden tot zeer ernstige gevolgen voor appellante.
4.5.1.
De Raad volgt het Uwv in dit standpunt. Ter zitting is besproken dat het uitblijven van compensatie gevolgen heeft gehad voor de financiële positie van appellantes. Dat enkele gegeven is echter niet voldoende om de conclusie te dragen dat de afwijzing van de aanvragen leiden tot een onevenwichtige uitkomst voor appellantes.
4.5.2
Het voorgaande betekent dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat geen sprake is van een bijzonder geval en in dit geval geen aanleiding heeft hoeven te zien artikel 2, aanhef en onder b van de Regeling buiten toepassing te laten.

Conclusie en gevolgen

5.1.
De hoger beroepen slagen niet. De aangevallen uitspraken 1 en 2 worden bevestigd. Dit betekent dat de afwijzingen van de aanvragen om compensatie in stand blijven.
5.2.
De bestreden besluiten zijn pas in hoger beroep voorzien van een kenbare belangenafweging. Daarom wordt geoordeeld dat de bestreden besluiten niet deugdelijk zijn gemotiveerd. Deze besluiten zijn dan ook in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit gebrek zal met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd. Aannemelijk is namelijk dat belanghebbenden door deze schending niet zijn benadeeld. Ook als dit gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen.
6. De toepassing van artikel 6:22 van de Awb vormt aanleiding om de minister te veroordelen in de kosten die appellantes in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor zowel appellante 1 als appellante 2 begroot op € 1.814 in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,-) en € 1.814,- in hoger beroep (1 punt voor het hogerberoepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,-) voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, in totaal € 3.628,-. Tevens zal het Uwv worden veroordeeld tot vergoeding van het door appellantes in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraken 1 en 2;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante 1 tot een bedrag van € 3.628,-;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante 2 tot een bedrag van € 3.628,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante 1 het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 913,- vergoedt;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante 2 het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 924,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en T. Dompeling en J.H. Ermers als leden, in tegenwoordigheid van D. Kovac als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 april 2025.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) D. Kovac

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 7:673e van het Burgerlijk Wetboek
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, verstrekt op verzoek van de werkgever die op grond van artikel 673 een transitievergoeding verschuldigd was, een vergoeding, indien de arbeidsovereenkomst:
a. na de periode, bedoeld in artikel 670, lid 1, onderdeel a, en lid 11:
1° is beëindigd omdat de werknemer wegens ziekte of gebreken niet meer in staat was de bedongen arbeid te verrichten; of
2° van rechtswege is geëindigd en de werknemer op het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, wegens ziekte of gebreken niet in staat was de bedongen arbeid te verrichten.
(…)
7. Bij regeling van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden regels gesteld met betrekking tot de aanvraag van de vergoeding, bedoeld in dit artikel.
Artikel 2 Regeling compensatie transitievergoeding

Aanvraagtermijn

De aanvraag van compensatie na langdurige arbeidsongeschiktheid wordt afgewezen, indien deze wordt ingediend:
(…)
b
.meer dan zes maanden na de dag waarop de werkgever de volledige vergoeding aan de werknemer heeft verstrekt.

Voetnoten

1.CRvB 29 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1075.