ECLI:NL:CRVB:2025:621

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
23/2164 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) en de verplichtingen van de zorgverlener

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 3 april 2025, wordt de wijziging van een persoonsgebonden budget (pgb) besproken dat is verleend op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz). De appellant, vertegenwoordigd door zijn moeder, had een pgb ontvangen van het zorgkantoor, maar voldeed niet aan de voorwaarden die aan de verlening van het pgb waren verbonden. Het zorgkantoor had vastgesteld dat de zorgverlener meer dan 40 uur per week zorg verleende, wat in strijd was met de regelgeving. Ondanks herhaalde waarschuwingen en de mogelijkheid om de zorgovereenkomst aan te passen, heeft de appellant geen actie ondernomen. De Raad oordeelt dat het zorgkantoor bevoegd was om de verleningsbeschikking te wijzigen en dat de belangenafweging niet tot een onevenredige uitkomst voor de appellant leidde. De rechtbank had eerder de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

23/2164 WLZ, 23/2165 WLZ
Datum uitspraak: 3 april 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 juni 2023, 21/5786 en 22/934 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
Zilveren Kruis Zorgkantoor (zorgkantoor)
SAMENVATTING
In deze uitspraak gaat het over de wijziging van een pgb dat is verleend op grond van de Wlz. Naar het oordeel van de Raad mocht het zorgkantoor de verleningsbeschikking wijzigen, omdat appellant niet (langer) voldeed aan de aan het pgb verbonden verplichtingen en voorwaarden. De verrichte belangenafweging leidt niet tot een onevenredige uitkomst voor appellant.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R.S. Pot, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 9 januari 2025. Voor appellant zijn mr. Pot en [naam] verschenen. Het zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Gezer.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft een indicatie voor zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet langdurige zorg (Wlz). De moeder van appellant is zijn wettelijke vertegenwoordiger en gewaarborgde hulp. Aan appellant is een persoonsgebonden budget (pgb) verleend. Jaarlijks verblijft appellant meerdere weken in Marokko bij zijn tante (zorgverlener). Appellant kocht zorg bij haar in. Hiervoor heeft appellant met zijn zorgverlener een zorgovereenkomst gesloten, die op 21 juni 2002 is ingegaan.
1.2.
Met een besluit van 1 december 2020 heeft het zorgkantoor aan appellant voor het jaar 2021 een pgb verleend van € 54.732,04. In dit besluit is appellant er onder meer op gewezen dat hij met elke zorgverlener een zorgovereenkomst moet afsluiten en een zorgbeschrijving moet opstellen, die ter goedkeuring naar het zorgkantoor moeten worden gestuurd. Uit de zorgbeschrijving moet blijken welke zorg de zorgverlener levert en hoe de zorg wordt geleverd. Een zorgverlener op wie het Arbeidstijdenbesluit niet van toepassing is, mag niet meer dan 40 uren per week werkzaamheden voor appellant verrichten.
1.3.
Nadat de Sociale verzekeringsbank (Svb) een signaal van mogelijk oneigenlijk gebruik van het pgb had doorgegeven, heeft het zorgkantoor op 20 januari 2021 een – in verband met corona telefonisch – huisbezoek verricht. Daarbij heeft het zorgkantoor onder meer laten weten dat op de zorgovereenkomst van 1 februari 2018 een fout burgerservicenummer staat en dat de zorgverlener ten onrechte meer dan 40 uur zorg per week levert en declareert. In een brief van 21 januari 2021 heeft het zorgkantoor aan appellant onder andere bericht dat de zorgverlener met ingang van 1 januari 2021 niet voor meer dan 40 uur per week mag worden betaald uit het pgb. Het zorgkantoor heeft daarbij gewezen op artikel 5.22, vijfde lid, van de Regeling langdurige zorg (Rlz) en de rechten en verplichtingen die zijn vermeld in (onder meer) het besluit van 1 december 2020. Verder heeft het zorgkantoor appellant verzocht een nieuwe zorgbeschrijving in te zenden.
1.4.
Met een urenbriefje van 28 januari 2021 is bij de Svb voor de zorgverlener over de periode van 1 januari 2021 tot met 15 januari 2021 in totaal 270 uur (18 uur per dag / 126 uur per week) aan gewerkte uren gedeclareerd. Op 11 februari 2021 hebben appellant en zijn zorgverlener een zorgovereenkomst opgesteld waarin voor de zorgverlener werktijden zijn vermeld van 18 uur per dag gedurende zeven dagen in de week. Ook is een zorgbeschrijving opgesteld.
1.5.1.
Met een besluit van 3 mei 2021 heeft het zorgkantoor de betalingen vanuit het pgb voor de zorgverlener vanaf 1 mei 2021 opgeschort op grond van artikel 4:56 van de Algemene wet bestuursrecht. Het zorgkantoor heeft onder meer gemeld dat de huidige zorgovereenkomst inhoudelijk niet voldoet aan het maximum van 40 uur per week. Het zorgkantoor heeft appellant de gelegenheid geboden om voor 18 mei 2021 een aangepaste zorgovereenkomst toe te sturen, waaruit blijkt dat zijn zorgverlener niet meer dan 40 uur per week voor appellant werkt.
1.5.2.
Appellant heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt, ook niet na een herinneringsbrief met een nieuwe herstelmogelijkheid tot 28 juli 2021.
1.5.3.
Het zorgkantoor heeft het besluit van 3 mei 2021 na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 28 oktober 2021 (bestreden besluit 1).
1.6.
Met een besluit van 30 juli 2021, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 14 januari 2022, vervangen door een besluit van 25 oktober 2022 (bestreden besluit 2), heeft het zorgkantoor, met toepassing van artikel 5.20, tweede lid, aanhef en onder b, van de Rlz, de verleningsbeschikking van 1 december 2020 gewijzigd in die zin dat het pgb wordt verleend tot 1 mei 2021. Het zorgkantoor heeft hieraan ten grondslag gelegd dat uit onderzoek is gebleken dat niet is voldaan aan de aan het pgb verbonden voorwaarden en verplichtingen. Het zorgkantoor heeft vastgesteld dat appellant ondanks gesprekken en de laatste brief van 21 januari 2021 doorgaat met het overtreden van de aan het pgb verbonden verplichtingen. Appellant heeft op 21 januari 2021 een declaratie ingediend voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 15 januari 2021 voor 270 uur door de zorgverlener verleende zorg. Het zorgkantoor heeft geen goedkeuring gegeven aan de zorgovereenkomst van 11 februari 2021 met de zorgverlener, omdat daarin is vermeld dat door de zorgverlener meer dan 40 uur per week werkzaamheden wordt verricht.
1.7.
Met een besluit van 15 september 2021 heeft het zorgkantoor het pgb over 2021 vastgesteld op € 6.066,48.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, in stand kan blijven aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dat heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Was het zorgkantoor bevoegd de pgb-verlening te wijzigen?
4.3.1.
Niet ter discussie staat dat de zorgverlener meer dan 40 uur per week werkzaamheden voor appellant heeft verricht. Appellant heeft hierdoor niet voldaan aan de aan de pgbverlening verbonden verplichting ervoor zorg te dragen dat een zorgverlener, op wie het Arbeidstijdenbesluit niet van toepassing is, niet meer dan 40 uur per week werkzaamheden voor hem verricht. Dat levert een schending op van de verplichting in artikel 5.18, aanhef en onder d, van de Rlz. Appellant heeft ook declaraties ingediend voor (ruimschoots) meer dan 40 uur per week door de zorgverlener verleende zorg. Dit, terwijl in artikel 5.22, vijfde lid, van de Rlz is bepaald dat het aantal betaalde uren (ook) niet meer mag bedragen dan 40 uur per week.
4.3.2.
Dit brengt ook mee, dat het zorgkantoor goedkeuring aan de zorgovereenkomst van 11 februari 2021 heeft mogen onthouden, omdat daarin werktijden zijn genoemd die meer dan 40 uur per week omvatten.
4.3.3.
Het betoog dat appellant slechts de werkelijkheid heeft weergegeven en 24 uur per dag tenminste toezicht nodig heeft, maakt alleen al niet dat van het niet nakomen van de opgelegde verplichtingen geen sprake is, omdat uit het wettelijk systeem in samenhang bezien met het zorgprofiel van appellant volgt dat geen pgb kan worden verleend voor permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid, voor zover daarin niet kan worden voorzien door de in het zorgprofiel begrepen zorgfunctie begeleiding. Dit, omdat appellant er voor heeft gekozen om zelf met een pgb zorg in te kopen. [1]
4.3.4.
Het beroep van appellant op de uitspraak van de Raad van 31 maart 2021 [2] treft ook geen doel, omdat die uitspraak ziet op een andere situatie.
4.3.5.
Wat in 4.3.1 tot en met 4.3.4 is overwogen betekent dat het zorgkantoor op grond van artikel 5.20, tweede lid, van de Rlz bevoegd was de verleningsbeschikking over 2021 te wijzigen of in te trekken.
Mocht het zorgkantoor gebruik maken van zijn bevoegdheid de pgb-verlening te wijzigen?
4.4.
Naar het oordeel van de Raad heeft het zorgkantoor in dit geval van die bevoegdheid gebruik mogen maken door de verleningsbeschikking over 2021 te wijzigen in die zin dat het pgb werd verleend tot 1 mei 2021. Het zorgkantoor heeft bij de belangenafweging van betekenis mogen achten dat hij uitdrukkelijk op 20 januari 2021 mondeling en in de brief van 21 januari 2021 aan appellant kenbaar heeft gemaakt dat niet (langer) zou worden toegestaan dat de zorgverlener voor meer dan 40 uur per week zou worden uitbetaald. Verder was, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, appellant al langer op de hoogte van de 40-uurs-regel, getuige een eerdere procedure bij de rechtbank. Desondanks is nadien nog een veel ruimere declaratie ingediend en is een zorgovereenkomst opgemaakt waaruit blijkt van een veel ruimere omvang van werkzaamheden door de zorgverlener dan 40 uur per week. Appellant heeft geen gebruik gemaakt van de geboden mogelijkheid de zorgovereenkomst binnen de tot tweemaal toe geboden termijn aan te passen. Voor een benadering, waarbij het zorgkantoor het pgb voor 40 uur per week in stand zou laten, heeft het zorgkantoor geen aanleiding hoeven zien, gelet op de terecht door de rechtbank genoemde – en onweersproken – omstandigheid dat de wettelijk vertegenwoordiger een aanbod daartoe heeft afgeslagen, omdat zij vond dat er recht bestond op betaling voor meer uren. Het zorgkantoor heeft bovendien rekening gehouden met de belangen van appellant door het pgb te verlenen tot 1 mei 2021. Dat appellant geen gebruik zou kunnen maken van zorg in natura is niet gebleken. Ten slotte is voor de belangenafweging die bij de wijziging van een verleningsbeschikking dient plaats te vinden, artikel 3.3.3, vijfde lid, aanhef en onder a, van de Wlz niet relevant. [3]
4.5.
Omdat het zorgkantoor de verleningsbeschikking over 2021 mocht wijzigen in die zin dat pgb werd verleend tot 1 mei 2021, hoeft wat is aangevoerd tegen de opschorting van de pgbbetalingen per die datum niet meer te worden besproken.
4.6.
Naar aanleiding van de later toegezonden wijziging van de zorgovereenkomst, ondertekend op 9 september 2021 en met als genoemde ingangsdatum 1 mei 2021, heeft het zorgkantoor appellant terecht gewezen op de omstandigheid dat er geen pgb meer was, waardoor het zorgkantoor geen acties kon uitzetten met betrekking tot deze wijzigingsovereenkomst. Het zorgkantoor heeft zorgvuldig gehandeld door appellant te wijzen op de mogelijkheid om door het invullen van een aanvraagformulier een aanvraag voor een pgb in te dienen.

Conclusie en gevolgen

5.1.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de opschorting van de pgb-betalingen per 1 mei 2021 en de wijziging van de pgbverlening over 2021 in stand blijven.
5.2.
Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins als voorzitter en J.J. Janssen en B. Serno in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2025.
(getekend) D. Hardonk-Prins
de griffier is verhinderd te ondertekenen

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:4
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Wet langdurige zorg
Artikel 3.3.3
(…)
4. Het persoonsgebonden budget wordt, onverminderd het vijfde lid en andere bij wettelijk voorschrift gestelde voorwaarden of beperkingen, verleend, indien:
a. naar het oordeel van het zorgkantoor met het persoonsgebonden budget op doelmatige wijze zal worden voorzien in toereikende zorg van goede kwaliteit;
b. de verzekerde naar het oordeel van het zorgkantoor in staat is te achten op eigen kracht of met hulp van een vertegenwoordiger, de aan een budget verbonden taken en verplichtingen op verantwoorde wijze uit te voeren;
c. de verzekerde naar het oordeel van het zorgkantoor in staat is te achten op eigen kracht of met hulp van een vertegenwoordiger, de door hem verkozen zorgaanbieders en mantelzorgers op zodanige wijze aan te sturen en hun werkzaamheden op elkaar af te stemmen, dat sprake is of zal zijn van verantwoorde zorg;
d. de verzekerde zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij zorg met een persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen, en,
e. de verzekerde bij de aanvraag een budgetplan voorlegt aan het zorgkantoor.
Regeling langdurige zorg
Artikel 5.16
(..)
2. Door het zorgkantoor kan de goedkeuring slechts worden gegeven, indien:
a. de zorgovereenkomst voldoet aan de eisen, bedoeld in het eerste lid (…)
Artikel 5.17
1. Het persoonsgebonden budget mag uitsluitend worden gebruikt voor het door de Sociale verzekeringsbank, op verzoek van de verzekerde, doen van betalingen:
a. voor zorg als bedoeld in artikel 3.3.3 van de wet, of
(…)
Artikel 5.18
Bij de verlening van het persoonsgebonden budget worden de verzekerde in ieder geval de volgende verplichtingen opgelegd:
(…)
d. de verzekerde draagt er zorg voor dat een zorgverlener op wie het Arbeidstijdenbesluit niet van toepassing is niet meer dan veertig uur in één week voor hem werkzaamheden verricht;
(…)
Artikel 5.19
De verleningsbeschikking van het zorgkantoor aan de verzekerde bevat ten minste de volgende gegevens:
(…)
c. de verplichtingen van de verzekerde;
(…)
Artikel 5.20
(…)
2. Het zorgkantoor kan de verleningsbeschikking intrekken of wijzigen:
(…)
b. met ingang van de dag waarop de verzekerde, of diens wettelijk vertegenwoordiger dan wel gevolmachtigde, de opgelegde verplichtingen niet nakomt of niet langer voldoet aan de voorwaarden of verleningsgrond van het persoonsgebonden budget dan wel verhoging van het budget als bedoeld in artikel 5.1c, vijfde lid, of aan de eisen als bedoeld in artikel 5.11, tweede lid;
(…)
Artikel 5.22
(…)
5. Het aantal door de zorgverlener voor de verzekerde gewerkte en betaalde uren mag niet afwijken van het Arbeidstijdenbesluit en mag indien het Arbeidstijdenbesluit niet van toepassing is, niet meer bedragen dan veertig uur per week.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de Raad van 25 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1228.
3.Zie de uitspraak van de Raad van 18 december 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2416.