ECLI:NL:CRVB:2025:643

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
23/2486 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens langer verblijf in het buitenland en schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan een appellant die langer dan vier weken in het buitenland verbleef, wat in strijd is met de Participatiewet (PW). De appellant had bijstand ontvangen, maar het college van burgemeester en wethouders van Tilburg heeft deze bijstand ingetrokken en teruggevorderd, omdat de appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door zijn verblijf in het buitenland niet te melden. De appellant stelde dat er zeer dringende redenen waren om hem bijstand te verlenen, ondanks zijn overtreding van de regels. Hij voerde aan dat hij in Congo leed aan een ernstige medische situatie, maar de Raad oordeelde dat dit geen dringende reden was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep van de appellant ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat de appellant geen recht had op bijstand over de periode waarin hij in het buitenland verbleef en dat hij de teveel ontvangen bijstand moest terugbetalen. De uitspraak werd gedaan op 8 april 2025.

Uitspraak

23/2486 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 juli 2023, 21/4916 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
Datum uitspraak: 8 april 2025
SAMENVATTING
In deze zaak gaat het om intrekking en terugvordering van bijstand over een periode waarin appellant op grond van de Participatiewet (PW) daarop geen recht had vanwege een verblijf van langer dan vier weken in het buitenland. Appellant stelt dat het college hem vanwege zeer dringende redenen, ondanks dat hij te lang in het buitenland heeft verbleven, toch bijstand had moeten verlenen. Appellant krijgt geen gelijk. De Raad oordeelt dat het college de bijstand terecht heeft ingetrokken en teruggevorderd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. I. Oztas, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant en het college hebben allebei een nader stuk ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 25 februari 2025. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Melsen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontving in de periode waar het hier om gaat, bijstand van het college. Op 15 december 2020 is hij zonder voorafgaande mededeling vertrokken naar de Democratische Republiek Congo (Congo). Op 15 maart 2021 is appellant teruggekeerd in Nederland.
1.2.
Bij besluit van 30 juni 2021, gehandhaafd bij besluit van 28 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft het college, voor zover van belang, de bijstand over de periode van 14 januari 2021 tot en met 16 maart 2021 ingetrokken en de over die periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 2.043,23 van appellant teruggevorderd. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant langer dan vier weken in het buitenland heeft verbleven en dat hij de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door dat verblijf in het buitenland niet te melden. Over de periode waarin hij langer dan vier weken in het buitenland verbleef, had appellant geen recht op bijstand, zodat hem over die periode ten onrechte bijstand is verleend. Van zeer dringende redenen die nopen tot verlening van bijstand op grond van artikel 16, eerste lid, van de PW is het college niet gebleken.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij stelt dat hij ondanks dat hij te lang in het buitenland heeft verbleven, recht op bijstand heeft vanwege zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW. Appellant voert onder verwijzing naar een door hem overgelegde medische verklaring aan dat hij in Congo leed aan een ernstige vorm van malaria en symptomen van COVID-19 had en dat hij daarvoor met spoed moest worden behandeld. Verder voert appellant aan dat onvoldoende aandacht is besteed aan de samenhang tussen zijn medische en financiële situatie. Hij moest niet alleen de kosten van zijn medische behandeling betalen, maar ook zijn vaste lasten in Nederland. Door het ontbreken van alternatieve middelen om die kosten te dekken, was bijstandsverlening volgens appellant de enige manier om in zijn essentiële levensbehoeften te voorzien.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep van belang zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
In geding is de periode van 14 januari 2021 tot 15 maart 2021 (de periode in geding).
Intrekking
4.2.
Niet in geschil is dat appellant langer dan vier weken in het buitenland heeft verbleven. Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de PW had hij daarom in de te beoordelen periode geen recht op bijstand. Hij heeft ook geen mededeling gedaan van dit verblijf buiten Nederland. Daarmee heeft hij ook de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden. Dat is ook niet in geschil.
Artikel 16, eerste lid, van de PW
4.3.
De beroepsgrond dat het college de bijstand van appellant over de periode in geding niet mocht intrekken omdat hem wegens zeer dringende redenen op grond van artikel 16, eerste lid, van de PW bijstand moest worden verleend, slaagt niet.
4.3.1.
Het college kan aan een persoon die op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de PW geen recht op bijstand heeft, toch bijstand verlenen als zeer dringende redenen dat noodzakelijk maken. Dat volgt uit artikel 16, eerste lid, van de PW. Tussen partijen is alleen in geschil of in het geval van appellant zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW bijstandverlening noodzakelijk maakten. Zeer dringende redenen als bedoeld in deze bepaling doen zich voor als er een acute noodsituatie is en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Dit is vaste rechtspraak. [1]
4.3.2.
Appellant beroept zich op een uitzonderingssituatie. Uit vaste rechtspraak [2] is af te leiden, dat het daarom aan appellant is om aannemelijk maken dat hem op grond van artikel 16, eerste lid, van de PW bijstand moest worden verleend.
4.3.3.
De hoger beroepsgrond dat het college appellant met toepassing van artikel 16, eerste lid, van de PW bijstand had moeten verlenen over de periode in geschil, gaat eraan voorbij dat appellant over die periode daadwerkelijk bijstand heeft ontvangen. Alleen al daarom slaagt deze beroepsgrond niet. Dit brengt mee dat de vraag of aan appellant toch bijstand moet worden verleend, alleen in het kader van toetsing van het terugvorderingsbesluit aan de orde kan komen.
Terugvordering
4.4.
Vaststaat dat sprake is van schending van de inlichtingenverplichting. Het college was daarom, behoudens de aanwezigheid van een dringende reden, in beginsel gehouden om tot terugvordering over te gaan. Dat appellant zich, zoals hij stelt, in een ernstige medische situatie bevond, is niet zo’n dringende reden. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat appellant reeds voor zijn vertrek een vliegticket heeft geboekt met als datum van vertrek 16 december 2020 en als datum van de terugreis 14 maart 2021. Hij wist dus op voorhand al dat hij langer dan toegestaan in Congo zou verblijven.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het college appellant geen bijstand hoeft te verlenen over de periode waarover de bijstand was ingetrokken en ook dat appellant de teveel ontvangen bijstand moet terugbetalen.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.G. Okhuizen als voorzitter en F. Hoogendijk en M.M. den Boer als leden, in tegenwoordigheid van S. Ploum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 april 2025.
(getekend) E.C.G. Okhuizen
(getekend) S. Ploum

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 13, eerste lid, van de Participatiewet
Geen recht op bijstand heeft degene:
e. die per kalenderjaar (…) een aaneengesloten periode van langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland.
Artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet
Aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, kan het college, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. (…).
Artikel 54, derde lid, van de Participatiewet
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, (…), heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. (…).
Artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet
Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, (…).

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1028.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1192.