ECLI:NL:CRVB:2025:665

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
22/2242 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens ontbreken van procesbelang in WIA-zaak

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar geen WIA-uitkering toe te kennen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 30 april 2025 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is vanwege het ontbreken van procesbelang. Appellante had zich per 14 december 2017 ziekgemeld en was in dienst bij Randstad Resource Bedrijf Zakelijk B.V. Het Uwv had eerder een WIA-uitkering geweigerd, maar na een uitspraak van de rechtbank Limburg had het Uwv een nieuwe beslissing genomen waarbij appellante alsnog een IVA-uitkering was toegekend. De Raad concludeerde dat appellante geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van haar hoger beroep, omdat de hoogte van het dagloon niet meer relevant was voor haar situatie. De Raad benadrukte dat procesbelang vereist is voor een ontvankelijk beroep en dat een louter principieel belang niet voldoende is. De uitspraak van de Raad is openbaar gemaakt en de proceskosten zijn niet toegewezen aan appellante.

Uitspraak

22/2242 WIA, 22/4008 WIA, 24/2645 WIA
Datum uitspraak: 30 april 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 17 juni 2022, 21/846 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het hoger beroep van appellante tegen de vaststelling van het WIA-dagloon is vanwege het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A.F. van der Ven hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Appellante heeft hierop gereageerd.
Naar aanleiding van een vraagstelling van de Raad heeft het Uwv opnieuw een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarop appellante heeft gereageerd.
Appellante heeft vragen van de Raad beantwoord.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 19 maart 2025. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J.L.H. Coenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellante is per 30 oktober 2017 in dienst getreden bij Randstad Resource Bedrijf Zakelijk B.V. en heeft gewerkt als assemblagemedewerker bij [naam bedrijf] voor gemiddeld 26,9 uur per week. Appellante heeft zich per 14 december 2017 ziekgemeld.
1.2.
Met een besluit van 29 juni 2020 heeft het Uwv geweigerd appellante per 12 december 2019 een WIA-uitkering toe te kennen. Bij beslissing op bezwaar van 25 februari 2021 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 29 juni 2020 ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard, bestreden besluit 1 vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen. Daarbij heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante en tot betaling van het griffierecht van appellante in beroep.
Nadere besluiten
3.1.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het Uwv op 20 oktober 2022 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen (bestreden besluit 2) en appellante alsnog met ingang van 12 december 2019 een IVA-uitkering toegekend. Het WIA-maandloon is vastgesteld op € 124,14 en het dagloon op € 7,61, uitgaande van een referteperiode van 1 december 2016 tot en met 30 november 2017. Gelet op de hoogte van inkomsten van appellante zou de IVAuitkering nihil bedragen. Het Uwv heeft toegelicht dat de uitkering niet definitief kan worden berekend in verband met haar inkomsten en dat later de definitieve uitkering wordt berekend.
3.2.
Appellante heeft naar aanleiding van bestreden besluit 2 aangevoerd dat het Uwv het dagloon te laag heeft vastgesteld.
3.3.
Het Uwv heeft op 22 oktober 2024 een nieuwe beslissing op bezwaar (bestreden besluit 3) genomen, waarbij het dagloon is vastgesteld op € 45,89.
3.4.
In reactie op bestreden besluit 3 heeft appellante herhaald dat het Uwv het dagloon te laag heeft vastgesteld. Volgens appellante zou bij de vaststelling van het dagloon mede rekening moeten worden gehouden met het loon over de weken 47 en 48 van het jaar 2017, dat weliswaar is uitbetaald in december 2017 maar ziet op de door haar gewerkte periode van 20 november tot en met 30 november 2017. In dat geval zou het dagloon € 65,25 bedragen.
3.5.
Gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden de bestreden besluiten 2 en 3 in de beoordeling betrokken.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of appellante nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar hoger beroep en het beroep dat ingevolge de artikelen 6:19 en 6:24 van de Awb van rechtswege tegen de besluiten 2 en 3 is gericht. De Raad oordeelt dat dat niet het geval is.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak [1] is pas sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een periode die al verstreken is, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode.
4.3.
Bij bestreden besluit 2 heeft het Uwv uitvoering gegeven aan de aangevallen uitspraak, is het primaire besluit van 29 juni 2020 herroepen en is aan appellante alsnog met ingang van 19 december 2019 een IVA-uitkering toegekend. Bij bestreden besluit 3 is het dagloon gewijzigd vastgesteld. Appellante heeft geen belang meer bij een beoordeling van de aangevallen uitspraak, aangezien in hoger beroep uitsluitend nog de hoogte van het dagloon aan de orde is gesteld, en in het bestreden besluit waarover de rechtbank heeft geoordeeld nog geen dagloon was vastgesteld.
4.4.
Verder is gebleken dat appellante al geruime tijd zodanige inkomsten heeft dat haar IVAuitkering niet tot uitbetaling komt. De Raad heeft appellante bij brief van 13 december 2024 verzocht te verduidelijken wat haar belang nog is bij onderhavige procedure. Appellante heeft betoogd dat zij wel belang heeft bij een beoordeling van de hoogte van het dagloon, met het oog op een zo hoog mogelijke IVA-uitkering voor het geval haar inkomsten zouden wegvallen. De Raad volgt appellante hierin niet. In het geval de inkomsten van appellante in de toekomst wegvallen of appellante minder gaat verdienen en dit zou leiden tot het alsnog betalen van de IVA-uitkering, dan kan zij alsnog de hoogte van haar dagloon betwisten. Het dagloon is immers geen deelbesluit, maar een besliscomponent in het kader van de vaststelling van een WIA-uitkering. [2] Daarbij wijst de Raad er nog op dat er geen indicatie is dat die hypothetische situatie binnen afzienbare termijn aan de orde zal zijn. Dat betekent ook dat appellante geen procesbelang heeft bij de beoordeling van bestreden besluit 2 en 3.

Conclusie en gevolgen

5.
De overwegingen 4.2 tot en 4.3 leiden tot de conclusie dat het beroep en het hoger beroep niet-ontvankelijk zijn wegens het ontbreken van procesbelang.
6.
Er bestaat geen aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante of tot het vergoeden van het griffierecht. Het Uwv heeft weliswaar tijdens de procedure in hoger beroep alsnog bij bestreden besluit 2 appellante met ingang van 12 december 2019 een IVAuitkering toegekend en bij bestreden besluit 3 het dagloon gewijzigd vastgesteld, maar bestreden besluit 2 is genomen ter uitvoering van de aangevallen uitspraak en bij een beoordeling van haar standpunt over de hoogte van het dagloon heeft zij geen belang. Appellante krijgt daarom ook geen vergoeding van het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen de besluiten van 20 oktober 2022 en van 22 oktober 2024 nietontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en A.I. van der Kris en M.E. Fortuin als leden, in tegenwoordigheid van A.K.F. Ouwehand als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 april 2025.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) A.K.F. Ouwehand

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 8 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:887.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van Raad van 15 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW8531.