ECLI:NL:CRVB:2025:687

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
23/2727 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van het dagloon van een ZW-uitkering

In deze zaak gaat het om de vaststelling van het dagloon van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die per 22 december 2021 ziek is geworden. Het Uwv heeft het dagloon vastgesteld op € 63,05, wat appellant betwist. Hij stelt dat het dagloon berekend moet worden op basis van het maximum dagloon, omdat hij per optreden wordt betaald. De rechtbank Gelderland heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. Appellant heeft hoger beroep ingesteld, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat het Uwv de juiste referteperiode en het juiste aangiftetijdvak heeft gehanteerd bij de berekening van het dagloon. De Raad volgt de argumenten van appellant niet en concludeert dat het Uwv het dagloon correct heeft vastgesteld. De uitspraak van de rechtbank blijft in stand, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/2727 ZW
Datum uitspraak: 7 mei 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 31 augustus 2023, 22/3973 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv het dagloon van de per 22 december 2021 aan appellant toegekende ZW-uitkering terecht heeft vastgesteld op € 63,05. Appellant heeft aangevoerd dat voor de berekening van het dagloon uitsluitend moet worden uitgegaan van het loon dat hij heeft genoten tijdens zijn laatste dienstbetrekking. Dit zou volgens appellant tot gevolg moeten hebben dat zijn ZW-uitkering wordt berekend op basis van het maximum dagloon. De Raad volgt appellant hierin niet en oordeelt dat het Uwv het dagloon juist heeft vastgesteld.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 12 februari 2025. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.M.C. Beijen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1
Appellant is werkzaam als artiest. Hij ontvangt per optreden een loon via het [naam B.V.] Nadat appellant op 18 december 2021 een optreden had gehad, heeft hij zich op 20 december 2021 ziekgemeld.
1.2.
Bij besluit van 18 februari 2022 heeft het Uwv appellant met ingang van 22 december 2021 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Voor de berekening van de hoogte van de ZW-uitkering is het Uwv uitgegaan van een dagloon van € 62,86.
1.3.
Appellant heeft het Uwv verzocht om het besluit van 18 februari 2022 te herzien en voor de berekening van de hoogte van de ZW-uitkering uit te gaan van het maximum dagloon. Met een besluit van 16 maart 2022 heeft het Uwv dit verzoek afgewezen.
1.4.
Bij besluit van 7 juli 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 18 februari 2022 en 16 maart 2022 gegrond verklaard en het dagloon van de ZW-uitkering vastgesteld op € 63,05.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv het dagloon op de juiste wijze heeft berekend. Het Uwv heeft terecht artikel 12e, zevende lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit) toegepast en is daarbij uitgegaan van de juiste referteperiode en het juiste aangiftetijdvak. Ook heeft het Uwv terecht het svloon dat is opgenomen in de polisadministratie als uitgangspunt gehanteerd. Het door het Uwv berekende dagloon blijft onder het maximum dagloon. Voor de door appellant voorgestane berekening van het dagloon voor de ZW-uitkering biedt het Dagloonbesluit geen grondslag.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat de ZW-uitkering zou moeten worden berekend op basis van het maximum dagloon. Ter onderbouwing hiervan heeft appellant erop gewezen dat hij per optreden werd verloond en dat in de polisadministratie telkens sprake is van afzonderlijke inkomstenverhoudingen met een duur van één dag. Volgens appellant moet op grond van artikel 12c, eerste lid, van het Dagloonbesluit worden uitgegaan van een referteperiode van één dag, te weten 18 december 2021 en moet zijn dagloon worden vastgesteld op het loon dat hij heeft verdiend in uitsluitend de laatste dienstbetrekking. Dat is de dienstbetrekking van 18 december 2021 waarin hij een sv-loon had van € 314,32. Voor het geval toch zou moeten worden uitgegaan van het loon dat hij in de hele maand december 2021 heeft genoten, heeft appellant erop gewezen dat hij vanwege de destijds geldende coronamaatregelen in deze maand minder optredens heeft gehad dan hij normaal zou hebben in december.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de hoogte van het dagloon in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.1.
Op grond van artikel 12e, eerste lid, van het Dagloonbesluit wordt het dagloon van een ZW-uitkering – kort gezegd – berekend door het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten te delen door 261 dagloondagen. In artikel 12b, eerste lid, van het Dagloonbesluit staat dat onder referteperiode wordt verstaan de periode van een jaar die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ongeschiktheid tot werken is ingetreden. In het derde lid van artikel 12b van het Dagloonbesluit is bepaald dat als de aanspraak op ziekengeld berust op de nawerking van artikel 46 van de ZW, de referteperiode, in afwijking van het eerste lid, eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaand aan het aangiftetijdvak waarin de verzekering is geëindigd. De verzekering is in het geval van appellant geëindigd op 18 december 2021. Dit betekent dat de referteperiode op grond van artikel 12b, derde lid, van het Dagloonbesluit de periode van 1 november 2020 tot 1 november 2021 is. Nu appellant op 20 december 2021 ziek is geworden, is de dienstbetrekking van 18 december 2021 waaruit appellant ziek is geworden dus aangevangen na afloop van de referteperiode.
4.2.
Op grond van artikel 12e, vijfde lid, van het Dagloonbesluit moet, indien de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden, is aangevangen na afloop van de referteperiode, het sv-loon niet worden gedeeld door 261 maar door het aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de dienstbetrekking is aangevangen tot de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken. Dit betekent dat het sv-loon dat appellant in de laatste dienstbetrekking op 18 december 2021 heeft genoten moet worden gedeeld door het aantal dagloondagen vanaf 18 december 2021 tot de dag waarop hij ziek is geworden, zijnde 20 december 2021. Uit artikel 1, tweede lid, van het Dagloonbesluit volgt dat maandag tot en met vrijdag als dagloondagen gelden. Omdat 18 en 19 december 2021 een zaterdag en zondag zijn, is het aantal dagloondagen nul.
4.3.
In artikel 12e, zevende lid, van het Dagloonbesluit is bepaald dat als het aantal dagloondagen op grond van het vijfde lid nul is, het dagloon moet worden berekend door het overeengekomen loon in het aangiftetijdvak waarin de ziekte is ingetreden te delen door het aantal dagloondagen in datzelfde aangiftetijdvak. Als het een aangiftetijdvak van een maand betreft, moet het overeengekomen loon worden gedeeld door 21,75. Dit betekent dat het dagloon van appellant moet worden berekend door het overeengekomen loon in het aangiftetijdvak waarin appellant ziek is geworden (december 2021) te delen door 21,75. Uit de gegevens die het Uwv van de Belastingdienst heeft ontvangen, blijkt dat appellant naast het optreden op 18 december 2021 optredens (en daarmee inkomsten) heeft gehad op 4, 11 en 12 december 2021. Het Uwv heeft appellant gevraagd of er nog andere optredens gepland stonden in december 2021 en zo ja, wat daarvoor het overeengekomen loon was. Appellant heeft telefonisch kenbaar gemaakt dat hij hierover geen gegevens wil verstrekken. Het Uwv heeft daarom terecht het dagloon berekend door het sv-loon dat appellant heeft ontvangen voor de optredens op 4, 11, 12 en 18 december 2021 bij elkaar op te tellen en de uitkomst daarvan te delen door 21,75.
4.4.
De beroepsgrond dat het dagloon op grond van artikel 12c, eerste lid, van het Dagloonbesluit uitsluitend moet worden vastgesteld op basis van het loon dat appellant heeft genoten in de dienstbetrekking op 18 december 2021, treft geen doel. Zoals ter zitting is besproken, is in artikel 12c, eerste lid, van het Dagloonbesluit bepaald wat onder loon moet worden verstaan in het kader van het vaststellen van het dagloon. Om te kunnen komen tot een dagloon moet het loon worden gedeeld door 261 (de hoofdregel) of, zoals in het geval van appellant, door 21,75. Hoewel de dienstbetrekking slechts één dag heeft geduurd, moet het dagloon – zoals hiervoor in 4.3 is uiteengezet – volgens de berekening van artikel 12e, zevende lid, van het Dagloonbesluit worden vastgesteld. Het Uwv heeft ter zitting toegelicht dat als uitsluitend zou worden uitgegaan van het sv-loon dat appellant heeft ontvangen in de dienstbetrekking van 18 december 2021, dit zou leiden tot een aanzienlijk lager dagloon (namelijk € 314,32 / 21,75 = € 14,45).
4.5.
De stelling van appellant dat hij in december 2021 vanwege de destijds geldende coronamaatregelen minder optredens had dan hij normaal in december zou hebben, leidt ook niet tot een ander oordeel. Op grond van artikel 12e, zevende lid, van het Dagloonbesluit moet worden uitgegaan van het loon dat appellant over december 2021 feitelijk is overeengekomen met zijn opdrachtgevers. Deze regels zijn dwingendrechtelijk van aard en bieden het Uwv geen ruimte om in de beoordeling te betrekken dat appellant wellicht vaker had kunnen optreden als de omstandigheden anders waren geweest.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de vaststelling van het dagloon op € 63,05 in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt als voorzitter en C. Karman en J.D. Streefkerk als leden, in tegenwoordigheid van N. ter Heerdt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2025.
(getekend) E. Dijt
(getekend) N. ter Heerdt

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 15 van de ZW:
1. Voor de berekening van het ziekengeld waarop op grond van deze wet recht bestaat wordt als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ongeschiktheid tot werken als bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, is ingetreden, verdiende in de dienstbetrekking waaruit hij door ziekte ongeschikt is geworden tot het verrichten van zijn arbeid, doch ten hoogste het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden, onder meer wanneer de dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, korter heeft geduurd dan het jaar, bedoeld in het eerste lid, ten aanzien van de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan nadere en zo nodig afwijkende regels gesteld
Artikel 1, tweede lid, van het Dagloonbesluit (tekst geldend van 4 december 2020 tot 1 januari 2022):
Voor de toepassing van dit besluit is maandag de eerste dag van de kalenderweek en zijn de eerste vijf dagen van de kalenderweek dagloondagen.
Artikel 12b van het Dagloonbesluit (tekst geldend van 4 december 2020 tot 1 januari 2022):
1. Onder referteperiode wordt in dit hoofdstuk verstaan de periode van een jaar die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ongeschiktheid tot werken, bedoeld in artikel 29, derde lid, van de ZW, is ingetreden of waarin het recht op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, of artikel 4:2b van de Wazo is ontstaan.
[…]
3. Bij het vaststellen van het ZW-dagloon van de persoon, wiens aanspraak op ziekengeld berust op artikel 46 van de ZW eindigt de referteperiode, in afwijking van het eerste lid, op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaand aan het aangiftetijdvak waarin de verzekering is geëindigd.
[…]
Artikel 12c, eerste lid, van het Dagloonbesluit (tekst geldend van 4 december 2020 tot 1 januari 2022):
1. Onder loon wordt in dit hoofdstuk verstaan loon in de zin van artikel 16 van de Wfsv, genoten in de referteperiode uit de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden of waaruit het recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, of artikel 4:2b van de Wazo is ontstaan, met dien verstande dat niet onder loon worden begrepen:
a. uitkeringen op grond van de Wet WIA, de WAO, de WW en de uitkeringen die naar aard en strekking met deze uitkeringen overeenkomen, met uitzondering van een uitkering op grond van artikel 18 van de WW;
b. de aanvullingen en de toeslagen op grond van de Toeslagenwet, bedoeld in artikel 16, tweede lid, onderdeel a, van de Wfsv;
c. een eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de loonbelasting 1964 ten aanzien waarvan de werkgever met toestemming van de inspecteur van de rijksbelastingdienst geen correctiebericht als bedoeld in artikel 28a van de laatstgenoemde wet heeft ingediend; en
d. een uitkering die de werknemer heeft genoten op grond van de aanspraak, bedoeld in artikel 39d van de Wet op de loonbelasting 1964, zonder dat er sprake is van onbetaald extra verlof.
Artikel 12e van het Dagloonbesluit (tekst geldend van 4 december 2020 tot 1 januari 2022):
1. Het dagloon van uitkeringen op grond van de ZW en de Wazo is de uitkomst van de volgende berekening:
[(A-B) x 108/100 + C] / D
waarbij:
A staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij een werkgever die vakantiebijslag reserveert;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die de werknemer in de referteperiode heeft genoten;
C staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij een werkgever die geen vakantiebijslag reserveert; en
D staat voor 261 dan wel, indien de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden of waaruit recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, of artikel 4:2b van de Wazo is ontstaan, is aangevangen na aanvang maar voor het einde van de referteperiode, voor het aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de dienstbetrekking is aangevangen tot en met de laatste dag van de referteperiode.
[…]
3. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid wordt onder een werkgever die geen vakantiebijslag reserveert een werkgever verstaan die:
a. de vakantiebijslag periodiek bij iedere loonbetaling uitbetaalt;
b. de vakantiebijslag als onderdeel van het periodieke loon betaalt; of
c. de vakantiebijslag voldoet overeenkomstig artikel 18, eerste lid, van de WML.
[…]
5. D staat, indien de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden of waaruit recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, of artikel 4:2b van de Wazo is ontstaan, is aangevangen na afloop van de referteperiode, in afwijking van het eerste lid, voor het aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de dienstbetrekking is aangevangen tot de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken, bedoeld in artikel 29, derde lid, van de ZW of de dag waarop het recht op een uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, of artikel 4:2b van de Wazo is ontstaan en A, B en C staan in dat geval, in zoverre in afwijking van artikel 12c, voor het loon respectievelijk de vakantiebijslag genoten in deze dienstbetrekking. Dit lid is van overeenkomstige toepassing op de situatie, bedoeld in artikel 12c, tweede, derde en vierde lid.
[…]
7. Indien het aantal dagloondagen op grond van het eerste, vijfde of zesde lid nul is, dan is het dagloon, in afwijking van het eerste lid, de uitkomst van de volgende berekening:
E/F
waarbij:
E staat voor het overeengekomen loon in het aangiftetijdvak waarin de ziekte is ingetreden of waaruit recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, of artikel 4:2b van de Wazo is ontstaan; en
F staat voor het aantal dagloondagen in het aangiftetijdvak waarin de ziekte is ingetreden of waaruit recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, of artikel 4:2b van de Wazo is ontstaan dan wel, indien het een aangiftetijdvak van een maand betreft, voor 21,75.