ECLI:NL:CRVB:2025:694

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
24/276 NOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Definitieve vaststelling en terugvordering tegemoetkoming loonkosten NOW-2 na ontslagaanvraag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de definitieve vaststelling van de subsidie voor loonkosten op grond van de NOW-2. Appellante, een B.V., had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de loonkosten, maar de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid had de subsidie lager vastgesteld dan het voorschot. Dit was het gevolg van een ontslagaanvraag die appellante had ingediend voor twee werknemers, welke niet binnen de gestelde termijn was ingetrokken. De Raad oordeelde dat de minister de subsidie terecht had vastgesteld op € 4.452,-, omdat appellante niet had voldaan aan de verplichtingen van de NOW-2. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de minister in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik had gemaakt om de subsidie lager vast te stellen, en dat appellante niet had aangetoond dat er sprake was van een bijzondere situatie die een uitzondering rechtvaardigde. De uitspraak benadrukt het belang van het behoud van werkgelegenheid en de consequenties van ontslagaanvragen binnen de subsidieperiode.

Uitspraak

24/276 NOW
Datum uitspraak: 7 mei 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 december 2023, 22/5646 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante B.V.]. te [vestigingsplaats] (appellante)
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (minister)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de definitieve vaststelling van de subsidie voor loonkosten op grond van de NOW-2. De minister heeft de subsidie lager vastgesteld dan het voorschot, onder meer omdat appellante binnen de subsidieperiode een ontslagaanvraag wegens bedrijfseconomische redenen heeft ingediend en deze niet binnen vijf werkdagen heeft ingetrokken. Volgens appellante heeft zij – door de betreffende werknemer tien maanden na het ontslag opnieuw in dienst te nemen – voldaan aan haar verplichtingen met betrekking tot het behoud van werkgelegenheid. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat de minister de subsidie terecht heeft vastgesteld op € 4.452,-.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. I. de Roos, advocaat, hoger beroep ingesteld. Namens de minister heeft de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv) een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 26 maart 2025. Voor appellante is verschenen mr. De Roos. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens, medewerker van het Uwv.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellante heeft op 13 juli 2020 een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de Tweede tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-2) voor de periode van juni 2020 tot en met september 2020 (subsidieperiode). Bij besluit van 20 juli 2020 heeft de minister aan appellante een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de NOW-2 verleend van € 41.397,-, waarvan een bedrag van € 33.116,- als voorschot is uitbetaald.
1.2.
Op 30 september 2020 heeft appellante voor twee werknemers bij het Uwv een ontslagaanvraag wegens bedrijfseconomische redenen ingediend. Het Uwv heeft appellante bij brief van 1 oktober 2020 geïnformeerd over de nadelige gevolgen van de ontslagaanvraag voor de tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de NOW-2. Appellante is in de gelegenheid gesteld de ontslagaanvraag binnen vijf werkdagen in te trekken om deze nadelige gevolgen te voorkomen, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
1.3.
Op 23 mei 2022 heeft appellante de definitieve berekening van de tegemoetkoming op grond van de NOW-2 aangevraagd. Bij besluit van 14 juli 2022 heeft de minister de definitieve tegemoetkoming aan appellante op grond van de NOW-2 vastgesteld op € 4.452,-. De minister heeft tevens het te veel betaalde voorschot ten bedrage van € 28.664,- van appellante teruggevorderd.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 18 oktober 2022 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van appellante tegen het besluit van 14 juli 2022 ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de definitieve tegemoetkoming lager is vastgesteld, omdat een lager omzetverlies is geleden dan in het kader van de subsidieverlening was verwacht en omdat appellante binnen de subsidieperiode een ontslagaanvraag wegens bedrijfseconomische redenen heeft ingediend voor twee werknemers en deze niet binnen vijf werkdagen heeft ingetrokken.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit, dat enkel was gericht tegen de lagere vaststelling van de definitieve tegemoetkoming wegens de ontslagaanvraag van één van de werknemers (hierna: de werknemer), ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank als volgt overwogen.
2.1.
Dat de definitieve tegemoetkoming in het geval van appellante lager is uitgevallen dan het toegekende voorschot, is onder meer veroorzaakt doordat zij op 30 september 2020 een ontslagaanvraag om bedrijfseconomische redenen voor de werknemer heeft ingediend. De minister heeft om die reden op grond van artikel 8, negende lid, van de NOW-2 in samenhang met artikel 4:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de subsidie verlaagd.
2.2.
De rechtbank heeft appellante niet gevolgd in haar stelling dat de subsidie niet verlaagd had mogen worden, omdat zij het loon van de werknemer tot en met 31 december 2020 heeft doorbetaald en de werknemer vanaf 1 oktober 2021 opnieuw in dienst heeft genomen. Hoewel appellante op de hoogte was van de consequenties van de ontslagaanvraag op de subsidie, heeft zij de ontslagaanvraag niet binnen vijf werkdagen ingetrokken en daarmee gehandeld in strijd met de verplichting uit artikel 15, aanhef en onder b, van de NOW-2. De minister was daarom bevoegd de subsidie lager vast te stellen.
2.3.
De rechtbank is ook van oordeel dat de minister in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt en tot een juiste belangenafweging is gekomen. Het doel van de NOW2 is het behoud van werkgelegenheid. De regelgever heeft voor de situatie dat sprake is van een ontslagaanvraag wegens bedrijfseconomische redenen in de subsidieperiode uitdrukkelijk gekozen voor de gehanteerde berekeningswijze, om werkgelegenheidsverlies door ontslag vanwege bedrijfseconomische gronden te voorkomen. Dit doel kan alleen worden bereikt als de NOW-2 consequent wordt toegepast. In het kader van de belangenafweging heeft de minister gemotiveerd dat in het geval van appellante niet is gebleken van een bijzondere situatie. Appellante heeft met haar handelswijze niet voldaan aan het doel van de regeling en mede gelet daarop weegt het algemeen belang bij een juiste subsidievaststelling zwaarder. Op grond van de vaste gedragslijn van de minister kan in bijzondere gevallen worden afgezien van het lager vaststellen van de subsidie, maar hiervan is in het geval van appellante geen sprake. Van een bijzonder geval is sprake als ondanks de ontslagaanvraag de werknemer uiteindelijk toch in dienst blijft en het loon wordt doorbetaald. Daarbij wordt ook gekeken naar de intentie van de werkgever. Wanneer buiten de subsidieperiode de arbeidsovereenkomst alsnog wordt beëindigd, wordt niet aangenomen dat de werkgever de intentie had om de werknemer in dienst te houden. Appellante heeft de arbeidsovereenkomst met de werknemer per 1 december 2020 beëindigd, het loon tot 31 december 2020 doorbetaald en de werknemer pas per 1 oktober 2021 weer in dienst genomen. Gelet op dit tijdsverloop is naar het oordeel van de rechtbank van behoud van werkgelegenheid geen sprake. Dat de berekening anders was uitgevallen wanneer appellante de ontslagaanvraag één dag later had ingediend, heeft niet tot een ander oordeel geleid. Appellante is in de gelegenheid gesteld de ontslagaanvraag in te trekken, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt. Appellante is hiertoe in de gelegenheid gesteld zodat zij een bewuste keuze kon maken tussen de ontslagaanvraag of een beroep op de NOW-2. Dat de termijn te kort zou zijn, omdat appellante toen nog in onderhandeling was met de werknemer over de beëindigingsovereenkomst doet dus niet ter zake.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft haar standpunt gehandhaafd dat zij heeft voldaan aan haar verplichting om werkgelegenheid te behouden, doordat zij de werknemer per 1 oktober 2021 opnieuw in dienst heeft genomen. Dat de werknemer gedurende een bepaalde periode niet in dienst is geweest, doet hier niet aan af nu de ratio van de regeling is gelegen in het behouden van de werkgelegenheid. Dit moet volgens appellante in een breed perspectief worden bezien. Omdat in het geval van de werknemer geen sprake is van ‘blijvend baanverlies’, moet dit worden aangemerkt als baanbehoud. Ze heeft daarbij verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. [1]
Het standpunt van de minister
3.2.
De minister heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. De minister heeft het standpunt ingenomen dat een hernieuwde dienstbetrekking met een tussenpoos van tien maanden na uitdiensttreding van de werknemer, niet heeft te gelden als baanbehoud. Appellante valt daarmee niet onder de bijzondere gevallen als bedoeld in de gedragslijn.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de definitieve tegemoetkoming op grond van de NOW-2 vast te stellen op € 4.452,- in stand heeft gelaten. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep van belang zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
4.1.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft de gronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, zoals hiervoor weergegeven, worden onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd dat ook de door appellante in hoger beroep gemaakte vergelijking met de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland niet tot een ander oordeel leidt, reeds omdat in die zaak een andere situatie aan de orde was met andere feiten en omstandigheden.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het besluit van 18 oktober 2022, waarbij de definitieve tegemoetkoming is vastgesteld op € 4.452,- in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna als voorzitter en S.B. Smit-Colenbrander en J.P. Loof als leden, in tegenwoordigheid van C.M. Snellenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2025.
(getekend) S. Wijna
(getekend) C.M. Snellenberg
.
Bijlage: wettelijke regels

Artikel 8, eerste lid, van de NOW-2

De hoogte van de subsidie is de uitkomst van:
A x B x 4 x 1,4 x 0,9
Hierbij staat:
A voor het percentage van de omzetdaling;
B voor de loonsom waarbij wordt uitgegaan van de totale loonsom van werknemers waarvoor de werkgever het loon heeft uitbetaald in het tijdvak, bedoeld in het tweede, derde of vierde lid, met dien verstande dat:
a. de uitbetaling van vakantiebijslag in het gehanteerde aangiftetijdvak niet wordt meegenomen bij de vaststelling van de loonsom, met uitzondering van de uitbetaling van vakantiebijslag door de werkgever die geen vakantiebijslag voor de werknemer reserveert, als bedoeld in artikel 5, derde lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen zoals dat luidde op 31 december 2021;
b. de loonsom wordt vermenigvuldigd met 0,926, indien de werkgever geen vakantiebijslag voor de werknemer reserveert, als bedoeld in artikel 5, derde lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen zoals dat luidde op 31 december 2021;
c. de loonsom wordt verminderd met een extra periode salaris dat naast het reguliere loon en vakantiebijslag wordt uitbetaald in het tijdvak, bedoeld in het tweede, derde of vierde lid; en
d. het in aanmerking te nemen loon per werknemer niet meer bedraagt dan € 9.538 per tijdvak van een maand, berekend na toepassing van de onderdelen a tot en met c.

Artikel 8, tweede lid, van de NOW-2

Voor de loonsom, bedoeld in het eerste lid, wordt uitgegaan van het loon over het derde aangiftetijdvak van het jaar 2020, met dien verstande dat indien er sprake is van een aangiftetijdvak van vier weken, de loonsom in dat aangiftetijdvak wordt verhoogd met 8,33 procent.

Artikel 8, vijfde lid, van de NOW-2

Indien de loonsom bedoeld onder de letter C lager is dan viermaal de loonsom als bedoeld in het eerste lid, onder de letter B, wordt de subsidie verlaagd met:
(B x 4 – C) x 1,4 x 0,9
Hierbij staat:
B voor de loonsom, zoals berekend op grond van het eerste lid tot en met vierde lid;
C voor de loonsom over de periode 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020, met dien verstande dat het eerste lid tot en met het vierde lid van overeenkomstige toepassing is, waarbij de gehanteerde aangiftetijdvakken het zesde tot en met het negende aangiftetijdvak van het jaar 2020 zijn.

Artikel 8, negende lid, van de NOW-2

Indien de werkgever in de periode van 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020 een verzoek om toestemming heeft gedaan om de arbeidsovereenkomst van één of meer werknemers op te zeggen op grond van artikel 669, derde lid, onderdeel a, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, wordt de subsidie verlaagd met:
D × 3 × 1,4 × 0,9
Hierbij staat D voor het loon dat de werknemers, bedoeld in de eerste zin, hebben ontvangen, berekend overeenkomstig het eerste tot en met het vierde lid.

Artikel 8, tiende lid, van de NOW-2

Het negende lid is niet van toepassing indien de werkgever het verzoek om toestemming heeft ingetrokken binnen vijf werkdagen nadat het verzoek is ingediend.

Artikel 15, aanhef en onder b, van de NOW-2

Aan de werkgever aan wie subsidie wordt verleend, worden de volgende verplichtingen opgelegd:
[…]
b. de werkgever doet in de periode van 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020 geen verzoek om toestemming om de arbeidsovereenkomst op te zeggen op grond van artikel 669, derde lid, onderdeel a, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, gedurende het tijdvak waarover de subsidie is verleend;
[…].

Artikel 18, zesde lid, van de NOW-2

De subsidie wordt vastgesteld aan de hand van de berekeningswijze, bedoeld in artikel 8 […].

Artikel 19 van de NOW-2

Onverminderd artikel 4:95, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan het verstrekte voorschot geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd van de subsidieontvanger, indien dit ten onrechte of voor een te hoog bedrag is verstrekt of indien niet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 15, 16 of 17, is voldaan.

Artikel 3:4 van de Awb

1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

Artikel 4:46 van de Awb

1. Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, stelt het bestuursorgaan de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast;
2. De subsidie kan lager worden vastgesteld indien:
a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;
b. de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
c. de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of
d. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten.

Voetnoten

1.Uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 1 juli 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:2417.