ECLI:NL:CRVB:2025:697

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
24/1217 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering van appellant met Multiple Sclerose na beoordeling van geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die lijdt aan Multiple Sclerose (MS). De Centrale Raad van Beroep heeft op 7 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant was van mening dat hij door zijn medische en cognitieve beperkingen niet in staat was om passende functies te vervullen, en dat zijn ZW-uitkering ten onrechte was beëindigd per 25 december 2020. De Raad oordeelt echter dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht heeft vastgesteld dat appellant meer dan 65% van zijn laatst verdiende loon kan verdienen in de geselecteerde functies. De Raad volgt de eerdere oordelen van de rechtbank, die concludeerde dat de medische onderzoeken zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende inzichtelijk zijn. Appellant heeft geen nieuwe medische gegevens overgelegd die aanleiding geven om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en handhaaft de beëindiging van de ZW-uitkering.

Uitspraak

24/1217 ZW
Datum uitspraak: 7 mei 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 april 2024, 23/6379 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellant per 25 december 2020 heeft beëindigd. Volgens appellant was hij toen door zijn (medische) en vooral cognitieve beperkingen niet in staat om passende functies te verrichten zodat hij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. D. Akdemir, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift en een nadere reactie ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 26 maart 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Akdemir. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als analist voor ongeveer 32 uur per week. Zijn dienstverband eindigde op 30 september 2018. Op 20 mei 2019 heeft hij zich ziekgemeld met klachten als gevolg van Multiple Sclerose (MS). Appellant ontving toen een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellant vanaf 3 juni 2019 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
Appellant heeft voor een Eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 juni 2020 (geldig vanaf 19 mei 2020). Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant vier functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 24 november 2020 de ZW-uitkering van appellant vanaf 25 december 2020 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
Bij besluit van 22 november 2021 heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een extra beperking aangenomen (ten aanzien van spreken) en heeft op 11 november 2021 een nieuwe FML opgesteld (geldig vanaf 19 mei 2020). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de geselecteerde functies onveranderd passend geacht en de mate van arbeidsgeschiktheid van appellant ongewijzigd vastgesteld op 70,63%.
1.4.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 22 november 2021. In een tussenuitspraak van 7 oktober 2022 [1] heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zonder nadere motivering niet gevolgd kan worden dat de door appellant overgelegde neuropsychologische onderzoeken (NPO’s) niet leiden tot medisch objectiveerbare beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitkomsten van de NPO’s niet een-op-een kunnen worden overgenomen omdat validiteitstesten ontbreken. Niet bekend is welke validiteitstesten het Uwv verwacht. Het Uwv heeft hierop ter zitting geen antwoord kunnen geven. Het besluit van 22 november 2021 is daarom in strijd met het motiveringsbeginsel uit artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genomen. De rechtbank heeft het Uwv de mogelijkheid geboden om het motiveringsgebrek te herstellen. Het Uwv heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en een aanvullend rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 oktober 2022 ingediend.
1.5.
In een einduitspraak van 19 mei 2023 [2] heeft de rechtbank het beroep van appellant gegrond verklaard, het besluit van 22 november 2021 vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het aanvullend rapport van 21 oktober 2022 niet de vraag heeft beantwoord welke vorm van validiteit nodig is. Wel is toegelicht dat een NPO nooit op zichzelf staand is bij het geven van belastbaarheid in arbeid en waarom geen aanvullende beperkingen kunnen worden vastgesteld. De rechtbank heeft het aanvullende rapport zo begrepen dat de uitkomsten van het NPO uit 2018 (nog altijd) niet worden overgenomen omdat deze niet overeenkomen met het klinische beeld dat uit het eigen onderzoek (“de kliniek”) naar voren is gekomen. Met de in het aanvullende rapport van 21 oktober 2022 gegeven motivering kan de rechtbank de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet volgen in de conclusie dat de NPO’s niet leiden tot medisch objectiveerbare beperkingen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het motiveringsgebrek niet is hersteld en dat het besluit van 22 november 2021 in strijd met artikel 7:12 van de Awb is genomen. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
1.6.
Bij besluit van 28 augustus 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 november 2020 opnieuw ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een nadere motivering gegeven over het belang van symptoomvaliditeitstesten bij een NPO en over “de kliniek” en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om op grond van de NPO’s nadere beperkingen aan te nemen. Als een subsidiair standpunt, namelijk voor het geval de bevindingen uit de NPO’s wel zouden worden overgenomen, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 10 augustus 2023 een nieuwe FML opgesteld (geldig per 19 mei 2020) met daarin een aantal extra beperkingen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de geselecteerde functies ook met inachtneming van die FML onveranderd passend geacht en de mate van arbeidsgeschiktheid van appellant ongewijzigd vastgesteld op meer dan 65%.
Uitspraak van de rechtbank [3]
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het medische onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden, zoals ook was geoordeeld in de tussenuitspraak van 7 oktober 2022 en de einduitspraak van 19 mei 2023. Ook zijn de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende begrijpelijk en niet tegenstrijdig. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft met de inzichtelijke nadere motivering dat de NPO’s niet leiden tot medisch objectiveerbare beperkingen voldaan aan de opdracht van de rechtbank in de uitspraak van 19 mei 2023. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook ‘zekerheidshalve’ de afwijkende bevindingen in het NPO uit 2022 overgenomen in de FML van 10 augustus 2023. Appellant heeft in beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die aanleiding geven voor twijfel aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, ook niet wat betreft een eventuele urenbeperking.
2.2.
De rechtbank heeft voorts geen aanleiding gezien te oordelen dat het bestreden besluit in strijd met artikel 2:4 van de Awb niet objectief en onpartijdig tot stand is gekomen.
2.3.
Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat het Uwv onvoldoende beperkingen voor appellant heeft opgenomen in de FML van 10 augustus 2023. De rechtbank heeft, uitgaande van die FML, geoordeeld dat de geschiktheid van de geselecteerde functies in het rapport van de arbeidsdeskundige voldoende is toegelicht. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de conclusie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in twijfel te trekken. De geselecteerde functies worden daarom voor appellant geschikt geacht.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft tegen die uitspraak het volgende aangevoerd. Ondanks de eerdere uitspraak van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nogmaals geprobeerd een aanvullende motivering te geven waarom de NPO’s niet leiden tot aanvullende medisch objectiveerbare beperkingen in de FML op het gebied van het cognitief functioneren van appellant. Het bestreden besluit lijkt daarmee op een verkapt hoger beroep waarbij de verzekeringsarts bezwaar en beroep in plaats van te handelen conform de uitspraak van de rechtbank stelt de uitspraak van de rechtbank niet te kunnen volgen. Dit maakt het bestreden besluit onzorgvuldig en innerlijk tegenstrijdig. De rechtbank heeft onvoldoende gemotiveerd waarom het Uwv voldaan heeft aan de opdracht van de rechtbank uit de uitspraak van 19 mei 2023.
3.2.
Door te oordelen dat wat appellant in beroep heeft aangevoerd onvoldoende gewicht in de schaal legt om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bewaar en beroep is de rechtbank voorbijgegaan aan de medische gegevens die er al waren en in de eerste beroepsprocedure waren ingebracht. De rechtbank is ten onrechte voorbijgegaan aan een urenbeperking, omdat vermoeidheid een bekend nevenverschijnsel is bij MS. Appellant is in 2019 ziekgemeld met onder meer toegenomen vermoeidheidsklachten bij MS. Al eerder was appellant niet in staat gebleken vijf dagen per week te werken. Appellant heeft voorts slaapproblemen. Gezien zijn verstoorde energiehuishouding en ook uit oogpunt van preventie is een urenbeperking voor appellant noodzakelijk.
3.3.
Gelet op het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep had het Uwv iedere twijfel over vooringenomenheid kunnen wegnemen door de zaak na de eerdere uitspraken van de rechtbank voor te leggen aan een andere verzekeringsarts bezwaar en beroep. Door dit niet te doen is een situatie ontstaan waarbij dezelfde verzekeringsarts bezwaar en beroep met name reageert op de overwegingen van de rechtbank waar zij het niet mee eens is. Hierdoor kan serieus aan de objectiviteit van de verzekeringsarts bezwaar en beroep worden getwijfeld en dat komt in strijd met artikel 2:4 van de Awb.
3.4.
Hoewel appellant in beroep heeft aangevoerd waarom de geselecteerde functies voor hem niet passend zijn, heeft de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom deze wel geschikt zijn.
Het standpunt van het Uwv
3.5.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de ZW-uitkering in stand heeft gelaten. Dat doet de Raad aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatst verdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. [4] Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.3.
Ter zitting van de Raad heeft het Uwv verduidelijkt primair van oordeel te zijn dat de conclusies uit de NPO’s van 2018 en 2022 niet moeten worden vertaald in een FML omdat validiteitstesten ontbreken en subsidiair van oordeel te zijn dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in voldoende mate de resultaten uit die NPO’s heeft vertaald naar de FML van 10 augustus 2023.
Primair: NPO’s leiden niet tot extra beperkingen
4.4.
De Raad stelt vast dat de rechtbank in de uitspraak van 19 mei 2023 het besluit van 22 november 2021 heeft vernietigd wegens een motiveringsgebrek in de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Weliswaar heeft de rechtbank het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen waarin het Uwv de mogelijkheid kreeg het eerdere beëindigingsbesluit van een nadere motivering te voorzien, de rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat het Uwv de uitkomsten van het NPO uit 2018 (nog altijd) niet had overgenomen. De rechtbank wees er daarbij op dat de datum in geding twee jaar na het NPO uit 2018 lag en dat daarnaast bij het NPO wel degelijk stoornissen zijn gevonden die het Uwv niet heeft overgenomen. De rechtbank stelde verder vast dat appellant onweersproken heeft betoogd dat de door hem overgelegde MRI, de rapporten van de neuroloog en een tweede NPO uit 2022 de conclusies van het NPO uit 2018 bevestigen. Uit de bewoordingen in de uitspraak van 19 mei 2023 volgt dat het Uwv niet zonder wezenlijk nieuwe argumenten kon volstaan met het niet overnemen van de uitkomsten van het NPO. Partijen hebben geen hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 19 mei 2023, zodat bij de rechtbank de vraag ter beoordeling voorlag of het Uwv met de in het bestreden besluit gehandhaafde beëindiging van appellants ZW-uitkering per 25 december 2020 een juiste uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de rechtbank van 19 mei 2023. Anders dan de rechtbank in de aangevallen uitspraak is de Raad van oordeel dat dit niet het geval is. In het rapport van 10 augustus 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in iets andere bewoordingen en met een verwijzing naar andere literatuur, maar in essentie op basis van dezelfde argumenten, haar standpunt herhaald dat de uitkomsten van de NPO’s niet vertaald worden naar een FML omdat symptoomvaliditeitstesten ontbreken. Hoewel daarmee het eerder geconstateerde motiveringsgebrek niet is hersteld, ziet de Raad hierin echter geen aanleiding om de aangevallen uitspraak te vernietigen. De Raad zal hierna het subsidiaire standpunt van het Uwv bespreken, namelijk het standpunt dat de medische beperkingen, inclusief de bevindingen uit de NPO’s, toereikend zijn vertaald in de FML van 10 augustus 2023.
Subsidiair: NPO’s zijn correct vertaald in FML van 10 augustus 2023
4.5.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd over het aannemen van meer of extra beperkingen, zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd of nieuwe medische argumenten genoemd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit voor wat betreft het subsidiaire standpunt van het Uwv. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die daaraan ten grondslag liggen op dit punt. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.6.
In haar rapport van 10 augustus 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de uitkomsten uit het NPO uit 2022 betrokken. Daarin is het cognitieve profiel van appellant in aard en ernst vergelijkbaar met het NPO uit 2018 en is een beperking in visuoconstructieve vaardigheden vastgesteld. Deze uitkomsten zijn afgezet tegen de onderzoeken door de verzekeringsartsen (bezwaar en beroep), de informatie van de neuroloog, anamneses bij de behandelend sector en appellants functioneren in het werk sinds de laatste schub (MS-aanval) in 2008. Vervolgens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep per resultaatsgebied (zoals aandacht en concentratie, informatieverwerking en geheugen) uit het NPO een vertaalslag gemaakt naar beperkingen in de FML van 10 augustus 2023. Niet gebleken is dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een resultaatsgebied heeft gemist. De vertaalslag daarvan naar arbeidsbeperkingen is inzichtelijk en navolgbaar gemotiveerd. Appellant heeft aangevoerd dat hij op diverse punten in het persoonlijk functioneren verdergaand beperkt moet worden geacht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is op elk van deze punten ingegaan in het rapport van 10 augustus 2023 en heeft uitgebreid gemotiveerd waarom wel een beperking, een andere beperking of geen (verdergaande) beperking wordt aangenomen. Deze motivering kan gevolgd worden.
4.7.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 11 november 2021 voorts op juiste wijze getoetst aan de criteria die gelden voor het aannemen van een urenbeperking en gemotiveerd uiteengezet dat appellant daaraan niet voldoet. De grond van appellant dat vermoeidheid een bekend nevenverschijnsel is bij MS, is te algemeen geformuleerd en ziet niet op zijn specifieke situatie. In de medische informatie van onder meer de behandelend neuroloog zijn geen aanwijzingen te vinden voor een urenbeperking vanwege bijvoorbeeld vermoeidheid of slaapproblemen. Appellant heeft verder geen nadere medische informatie overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt dat zijn beperkingen per 25 december 2020 door het Uwv zijn onderschat. De subsidiaire conclusie van het Uwv kan daarom gevolgd worden.
Herhaalde betrokkenheid van dezelfde verzekeringsarts bezwaar en beroep
4.8.
Over de stelling van appellant dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep na de tussenuitspraak van 7 oktober 2022 en de einduitspraak van 23 mei 2023 niet (meer) objectief is in haar oordeel over appellants medische situatie overweegt de Raad het volgende. Het enkele feit dat dezelfde verzekeringsarts bezwaar en beroep die bij de eerdere beoordeling betrokken was na de uitspraak van de rechtbank van 19 mei 2023 opnieuw heeft gerapporteerd maakt niet dat het onderzoek onzorgvuldig is. Die handelwijze is niet in strijd met artikel 2:4 van de Awb. Dat een verzekeringsarts bezwaar en beroep na een eerdere vernietiging van een besluit opnieuw rapporteert, leidt op zichzelf niet tot vooringenomenheid van het Uwv (als bedoeld in artikel 2:4, eerste lid, van de Awb). Ook volgt daaruit niet dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een persoonlijk belang heeft bij het besluit, zodat evenmin sprake is van strijd met het tweede lid van artikel 2:4 Awb.
Arbeidskundige beoordeling
4.9.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat, uitgaande van de juistheid van de FML van 10 augustus 2023, de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant. Wat appellant heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor hem niet geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd met verbetering van gronden. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.
6. Omdat appellant geen gelijk krijgt, is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Ook hoeft het Uwv aan appellant niet zijn griffierecht terug te betalen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van D. Semiz als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2025.
(getekend) W.R. van der Velde
(getekend) D. Semiz

Voetnoten

1.Rb. Rotterdam 7 oktober 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:8329.
2.Rb. Rotterdam 19 mei 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:4091.
3.Rb. Rotterdam 16 april 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:5307.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920.