ECLI:NL:CRVB:2025:722
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag voor maatwerkvoorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1964 en met complexe medische problematiek, een aanvraag ingediend voor maatwerkvoorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De aanvraag omvatte huishoudelijke ondersteuning, een scootmobiel en collectief vraagafhankelijk vervoer. Het college van burgemeester en wethouders van Heerlen heeft deze aanvraag afgewezen, met als argument dat er geen medische noodzaak was voor de gevraagde voorzieningen. De GGD-arts heeft in zijn advies van 18 augustus 2022 geconcludeerd dat appellante geen recht heeft op de gevraagde voorzieningen, wat door de rechtbank Limburg is bevestigd in haar uitspraak van 23 januari 2024. Appellante is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 20 maart 2025 heeft de Raad de zaak behandeld. Appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. M.P.M. Hogervorst, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. V.H.J.M. van den Heuvel. De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder de stelling dat de GGD-arts haar klachten niet serieus neemt, overwogen. De Raad concludeert dat het college zich terecht heeft gebaseerd op het GGD-advies en dat de afwijzing van de aanvraag gerechtvaardigd is. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht.