ECLI:NL:CRVB:2025:759

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
22/410 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand en ingangsdatum in het kader van de Participatiewet

In deze zaak gaat het om de ingangsdatum van de aan appellant toegekende bijstand. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin zijn beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hilversum ongegrond werd verklaard. Appellant ontving bijstand op grond van de Participatiewet in de gemeente Gooise Meren, maar na de ontruiming van zijn woning op 18 juni 2020 werd zijn bijstand per die datum ingetrokken. Appellant heeft zich pas op 10 augustus 2020 in de gemeente Hilversum gemeld voor een nieuwe aanvraag om bijstand, met als gewenste ingangsdatum 18 juni 2020. Hij stelt dat er bijzondere omstandigheden zijn die een terugwerkende kracht rechtvaardigen, omdat hij pas op 3 augustus 2020 op de hoogte was van de intrekking van zijn bijstand. De Raad oordeelt echter dat appellant, die vanaf 18 juni 2020 in een schuur in Hilversum woonde, had moeten weten dat hij zich voor bijstand in Hilversum moest melden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigen. Hierdoor blijft de ingangsdatum van de bijstand op 10 augustus 2020 staan. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

22/410 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 19 januari 2022, 21/1803 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Hilversum (college)
Datum uitspraak: 22 april 2025

SAMENVATTING

In deze zaak gaat het om de ingangsdatum van de aan appellant toegekende bijstand. Appellant voert aan dat er bijzondere omstandigheden zijn die toekenning van bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigen. Appellant krijgt daarin geen gelijk.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. W.Y. Hofstra, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Hofstra. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. van Marion en D. Rutgers.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontving bijstand op grond van de Participatiewet (PW) in de gemeente Gooise Meren. Nadat zijn woning in die gemeente na gerechtelijke procedures op 18 juni 2020 is ontruimd, heeft hij sindsdien acht maanden in een schuur in de gemeente Hilversum gewoond. Met een besluit van 22 juni 2020 heeft het college van burgemeester en wethouders van Gooise Meren de bijstand met ingang van 18 juni 2020 ingetrokken. Appellant heeft zich op 10 augustus 2020 in de gemeente Hilversum gemeld voor het doen van een aanvraag om bijstand op grond van de PW. Op 12 augustus 2020 heeft appellant een aanvraag ingediend. Op het aanvraagformulier heeft appellant 18 juni 2020 als gewenste ingangsdatum vermeld.
1.2.
Met een besluit van 25 augustus 2020, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 4 maart 2021 (bestreden besluit), heeft het college aan appellant met ingang van 10 augustus 2020 bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande. Aan het bestreden besluit ligt, samengevat weergegeven, ten grondslag dat er geen bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan het college bijstand met terugwerkende kracht vanaf 18 juni 2020 had moeten toekennen.
Uitspraak van de rechtbank
2. Met de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.
Het oordeel van de Raad
4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om geen bijstand toe te kennen met een eerdere ingangsdatum dan 10 augustus 2020 in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
Voor zover appellant heeft aangevoerd dat hij zich al op 17 juni 2020 in de gemeente Hilversum voor bijstand heeft gemeld, stelt de Raad vast dat het college dit heeft ontkend en dat appellant zijn stelling niet aannemelijk heeft gemaakt. Het college heeft dan ook terecht 10 augustus 2020 aangemerkt als de datum waarop appellant zich voor bijstand in de gemeente Hilversum heeft gemeld. Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of het college bijstand had moeten verlenen met terugwerkende kracht tot 18 juni 2020.
4.3.
In beginsel wordt geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of – in voorkomende gevallen – een aanvraag om bijstand heeft ingediend zonder zich eerst te melden. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Dit volgt uit artikel 44, eerste lid, van de PW en de vaste rechtspraak over de voorloper van die bepaling (artikel 68a, eerste lid, van de Algemene bijstandswet). [1]
4.4.
Zulke omstandigheden kunnen zich voordoen als het de betrokkene niet kan worden verweten dat hij zich niet eerder heeft gemeld om bijstand aan te vragen of niet eerder een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de betrokkene niet in staat was om zich eerder te melden om bijstand aan te vragen of om eerder bijstand aan te vragen, of als de betrokkene daarvan is afgehouden door de bijstandverlenende instantie. Vergelijk eerdere rechtspraak. [2]
4.5.
Appellant heeft aangevoerd dat er bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan het college aan hem met terugwerkende kracht tot 18 juni 2020 bijstand had moeten verlenen. Hij heeft dit standpunt ter zitting als volgt onderbouwd. Hij wist niet eerder dan op 3 augustus 2020 dat hij geen bijstand meer ontving in de gemeente Gooise Meren. Dit komt omdat het college van burgemeester en wethouders van Gooise Meren het besluit van 22 juni 2020, waarmee de bijstand per 18 juni 2020 is ingetrokken, naar het laatst bekende adres van appellant heeft gestuurd, terwijl dat college wist dat appellant de woning op dat adres op 18 juni 2020 heeft ontruimd en daar sindsdien niet meer woonde. Als gevolg hiervan heeft hij zich pas op 10 augustus 2020 in de gemeente Hilversum gemeld voor het aanvragen van bijstand. Deze beroepsgrond slaagt om de hierna volgende reden niet.
4.5.1.
Appellant wil met zijn beroepsgrond kennelijk betogen dat hem niet kan worden verweten dat hij zich niet eerder dan op 10 augustus 2020 in de gemeente Hilversum heeft gemeld om bijstand aan te vragen. Deze beroepsgrond slaagt niet. Dat appellant, zoals hij stelt, pas op 3 augustus 2020 kennis heeft genomen van het intrekkingsbesluit van het college van burgemeester en wethouders van Gooise Meren, betekent niet dat hij zich niet eerder dan op 10 augustus 2020 voor bijstand in de gemeente Hilversum had kunnen melden. Nu appellant immers, zoals hij zelf heeft verklaard, vanaf 18 juni 2020 in een schuur in de gemeente Hilversum woonde, wist hij of behoorde hij te weten dat hij vanaf 18 juni 2020 niet langer recht op bijstand had in de gemeente Gooise Meren en dat hij zich voor het aanvragen van bijstand in de gemeente Hilversum moest melden. Van bijzondere omstandigheden als bedoeld in 4.4 is dan ook geen sprake.

Conclusie en gevolgen

4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de ingangsdatum van de aan appellant toegekende bijstand ongewijzigd blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van M. Ramanand als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2025.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) M. Ramanand

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Participatiewet
Artikel 40, eerste lid
Het recht op bijstand bestaat jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. (…)
Artikel 44, eerste lid
Indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, wordt de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voorzover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 maart 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT0209.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 31 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2172.