ECLI:NL:CRVB:2025:762

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
23/2408 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand en ingangsdatum in het kader van de Participatiewet met betrekking tot een jongere onder toezicht van jeugdzorg

In deze zaak gaat het om de ingangsdatum van de bijstand die aan appellant is toegekend. Appellant, die op 13 april 2022 de leeftijd van 18 jaar bereikte, verzocht om bijstand met terugwerkende kracht vanaf deze datum. Hij stelde dat hij niet eerder dan op 15 juni 2022 in staat was om een aanvraag in te dienen, omdat hij onder toezicht stond van een jeugdzorginstelling en later een bewindvoerder en mentor had. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het nalaten van de jeugdzorginstelling en de bewindvoerder voor risico van appellant komt. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die het verzoek om bijstand met terugwerkende kracht had afgewezen. De Raad stelde vast dat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat de bijstand eerder dan 15 juni 2022 zou ingaan. De uitspraak benadrukt dat het handelen of nalaten van een persoon aan wie een betrokkene zijn belangen heeft toevertrouwd, voor risico van die betrokkene komt. De Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellant af.

Uitspraak

23/2408 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 4 juli 2023, 22/4479 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 6 mei 2025
SAMENVATTING
In deze zaak gaat het over de ingangsdatum van de aan appellant toegekende bijstand. Het dagelijks bestuur heeft hem met ingang van de datum van de aanvraag bijstand toegekend. Appellant wenst bijstand met ingang van een eerdere datum, namelijk de datum waarop hij de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt. In zijn visie zijn er bijzondere omstandigheden die dat rechtvaardigen. Appellant krijgt geen gelijk.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. Y. Schippers, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 25 maart 2025. Voor appellant is mr. Schippers verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.B. Visser.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant stond tot zijn achttiende verjaardag op [datum] 2022 onder toezicht van jeugdzorginstelling [naam jeugdzorginstelling] ([jeugdzorginstelling]). Met een beschikking van 12 april 2022 heeft de rechtbank Noord-Nederland appellant onder bewind gesteld en een bewindvoerder aangesteld. Met een beschikking van diezelfde datum heeft de rechtbank een mentor benoemd voor appellant.
1.2.
Op 15 juni 2022 heeft de oma van appellant gebeld met de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân (Dienst) voor een bijstandsuitkering voor appellant. Appellant heeft op 30 juni 2022 bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) aangevraagd, met als gewenste ingangsdatum [datum] 2022.
1.3.
Met een besluit van 21 juli 2022, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 23 november 2022 (bestreden besluit), heeft het dagelijks bestuur aan appellant met ingang van 15 juni 2022 bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande jongere. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat om de volgende redenen zich geen bijzondere omstandigheden voordoen die rechtvaardigen dat met ingang van een eerdere datum dan 15 juni 2022 bijstand wordt toegekend aan appellant. Mogelijk is de [jeugdzorginstelling] zijn verantwoordelijkheden onvoldoende nagekomen, maar dat maakt niet dat sprake is van een bijzondere omstandigheid die bijstandsverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigt. Daarnaast had de bewindvoerder meer kunnen of moeten doen voor appellant dan alleen een e-mailbericht sturen aan de [jeugdzorginstelling]. Zo had de bewindvoerder telefonisch bij de Dienst kunnen informeren of er al dan niet een bijstandsaanvraag voor appellant was ingediend en ook bij appellant zelf, of zijn moeder of grootmoeder, daarnaar kunnen informeren. Ook al is bij appellant sprake van in de persoon gelegen factoren, het niet tijdig aanvragen van een bijstandsaanvraag komt voor zijn eigen rekening, ook als een voogdijinstelling en/of bewindvoerder dit om wat voor redenen nalaten.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over het niet toekennen van bijstand met ingang van een eerdere ingangsdatum dan 15 juni 2022 in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De wettelijke regel die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk is, is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
In beginsel wordt geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Dit volgt uit artikel 44, eerste lid, van de PW en de vaste rechtspraak over de voorloper van die bepaling (artikel 68a, eerste lid, van de Algemene bijstandswet). [1] Zulke omstandigheden kunnen zich voordoen als het de betrokkene niet kan worden verweten dat hij zich niet eerder heeft gemeld om bijstand aan te vragen of niet eerder een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de betrokkene niet in staat was om zich eerder te melden om bijstand aan te vragen of om eerder bijstand aan te vragen, of als de betrokkene daarvan is afgehouden door de bijstandverlenende instantie. Vergelijk eerdere rechtspraak. [2]
4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat bijzondere omstandigheden rechtvaardigen dat in zijn geval wordt afgeweken van het in 4.1 geformuleerde uitgangspunt. Hij voert aan dat hem bijstand moet worden verleend met ingang van [datum] 2022, de datum waarop hij de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt. Hem kan namelijk niet worden verweten dat hij niet eerder dan op 15 juni 2022 actie heeft ondernomen om bijstand aan te vragen, omdat hij daartoe zelf niet in staat was. Tot hij de leeftijd van 18 jaar bereikte, stond hij onder toezicht van de [jeugdzorginstelling] en vanaf dat moment had hij een bewindvoerder en een mentor. Appellant mocht erop vertrouwen dat de bijstand voor hem was aangevraagd. Het enige dat bij hem bekend was, was dat iemand van het gebiedsteam [gebiedsteam] (X) de bijstandsaanvraag samen met de [jeugdzorginstelling] zou oppakken. Dat is besproken tijdens een overleg met diverse bij appellant betrokken instanties in januari 2022. Appellant en zijn bewindvoerder treffen geen blaam. Mogelijk treft de [jeugdzorginstelling] wel blaam, maar de betrokkenheid van deze instantie eindigde op het moment dat appellant 18 jaar werd. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.2.1.
In januari 2020 heeft inderdaad een overleg plaatsgevonden tussen verschillende instanties en personen die op dat moment waren betrokken bij appellant, waaronder degene die namens de [jeugdzorginstelling] appellant bijstond (Y). Y heeft op 20 januari 2022 in een e-mailbericht aan al die bij appellant betrokken instanties en personen vermeld welke afspraken zijn gemaakt, waaronder deze afspraak met X: “bijstandsuitkering aanvragen/uitzoeken”. Met een e-mailbericht van 18 februari 2022 heeft Y aan X gevraagd hoe het zit met het aanvragen van bijstand, waarover eerder was gesproken. X heeft in reactie hierop in een e-mailbericht van 28 februari 2022 laten weten dat hiervoor contact kan worden opgenomen met de Dienst, met verwijzing naar de link van de Dienst. De [jeugdzorginstelling], in de persoon van Y, heeft het e-mailbericht van 28 februari 2022 niet doorgestuurd naar de andere bij appellant betrokken instanties en personen en heeft er ook niet voor gezorgd dat het aanvragen van bijstand voor appellant in gang werd gezet. Ook heeft de [jeugdzorginstelling] tot 1 juni 2022 niet gereageerd op de door de bewindvoerder van appellant opgevraagde informatie over appellant, onder meer over diens inkomen. Vanaf het moment dat appellant 18 jaar werd, is een bewindvoerder benoemd. Deze bewindvoerder heeft volstaan met het vragen van informatie aan de [jeugdzorginstelling], maar heeft niet geïnformeerd bij appellant, of diens moeder, of bij de Dienst of er al bijstand was aangevraagd. Dit nalaten van [jeugdzorginstelling] en de bewindvoerder komt voor risico van appellant. Het handelen of nalaten van een persoon aan wie een betrokkene zijn belangen heeft toevertrouwd komt namelijk voor risico van die betrokkene. Dat is vaste rechtspraak. [3]
4.3.
De eerst ter zitting van de Raad aangevoerde beroepsgrond dat de weigering om bijstand met ingang van [datum] 2022 toe te kennen onevenredig is, slaagt al niet omdat deze grond niet is toegelicht en ook niet is onderbouwd.

Conclusie en gevolgen

4.4.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de ingangsdatum van de aan appellant toegekende bijstand in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van A.M.J. van Erkel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2025.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) A.M.J. van Erkel

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regel

Artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet
Indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, wordt de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 maart 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT0209.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 31 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2172.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 17 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1800, en van 23 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2399.