In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verrekening van een AIO-aanvulling met het AOW-pensioen van appellant. Appellant had te veel AIO-aanvulling ontvangen en moest dit bedrag terugbetalen aan de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Svb had de aflossingscapaciteit van appellant herberekend en vastgesteld op € 92,67 per maand, dat maandelijks van zijn AOW-pensioen zou worden verrekend. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de verrekening leidde tot een kennelijk onredelijk resultaat, vooral gezien zijn financiële situatie en de huidige inflatie. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, waarop appellant in hoger beroep ging. De Raad oordeelde dat de Svb de verrekening correct had vastgesteld en dat er geen sprake was van een kennelijk onredelijk resultaat. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant geen recht had op vergoeding van proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagde.