ECLI:NL:CRVB:2025:786

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
24/1132 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering op basis van niet duurzaam arbeidsvermogen

In deze zaak gaat het om de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, geboren op [geboortedatum] 1997, heeft een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, waarbij zij stelde dat zij op de dag dat zij achttien jaar werd en in de periode daarna duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikte. Het Uwv heeft echter geconcludeerd dat appellante arbeidsvermogen heeft, wat leidde tot de afwijzing van haar aanvraag. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat het ontbreken van arbeidsvermogen van appellante niet duurzaam was. De Raad oordeelde dat er voldoende mogelijkheden waren voor appellante om haar arbeidsvermogen te ontwikkelen, mede gezien haar intelligentie en de mogelijkheid tot therapie en begeleiding. De Raad volgde de argumentatie van het Uwv en de rechtbank dat appellante niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt, omdat haar situatie niet voldeed aan de criteria van de Wajong. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

24/1132 WAJONG
Datum uitspraak: 14 mei 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 16 februari 2024, 23/3145 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellante beschikte zij op [geboortedatum] 2015 (de dag dat zij achttien jaar is geworden) en in de periode daarna tot [geboortedatum] 2020 (duurzaam) niet over arbeidsvermogen en had zij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. R.N. van der Ham, advocaat, hoger beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 9 april 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Ham. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.S. Träger.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellante is geboren op [geboortedatum] 1997. Zij heeft met een door het Uwv op 14 oktober 2021 ontvangen formulier een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Daarbij is vermeld dat bij appellante sprake is van een autismespectrumstoornis (ASS), een depressieve stoornis en een andere gespecificeerde trauma- of stressorgerelateerde stoornis. Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht en daaruit geconcludeerd dat appellante arbeidsvermogen heeft. Met een besluit van 25 februari 2022 heeft het Uwv geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 12 mei 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij geconcludeerd dat appellante geen arbeidsvermogen heeft, maar dat deze situatie niet duurzaam is.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat niet in geschil is dat appellante niet vier uur per dag belastbaar is en niet één uur aaneengesloten kan werken. De grond van appellante dat zij niet de taak ‘boeken terugplaatsen’ kan uitvoeren, slaagt niet. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat appellante deze taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie. Dit heeft zij in het verleden aangetoond met de werkzaamheden die zij in loondienst heeft verricht. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft daarnaast gerapporteerd dat appellante in staat is om instructies te begrijpen, te onthouden en uit te voeren. Dit is af te leiden uit het feit dat zij een middelbare schoolopleiding heeft afgerond, een vervolgstudie heeft gevolgd en in loondienst heeft gewerkt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens gerapporteerd dat er vanuit medisch oogpunt geen argumenten zijn om dit anders te beoordelen. De rechtbank heeft daarom de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd in hun standpunt dat appellante over basale werknemersvaardigheden beschikt.
2.2.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat het ontbreken van het arbeidsvermogen niet duurzaam is, omdat de mogelijkheden van appellante met een adequate behandeling en begeleiding kunnen verbeteren. Appellante is relatief kort, vanaf 14 september 2022, bezig met therapie en begeleiding gericht op ASS. Zij heeft hiervoor gedurende haar adolescentie geen behandeling of begeleiding gehad. Volgens psycholoog A.I.A. Hulshof blijkt Acceptance Commitment Therapy (ACT) in het algemeen effectief te zijn bij mensen met ASS. Het is dan ook niet uitgesloten dat het arbeidsvermogen van appellante zich nog ontwikkelt. Wat appellante en haar vader op de zitting hebben verteld over de langdurige en moeizame zoektocht naar écht adequate begeleiding en behandeling, maakt dit niet anders.
2.3.
Hoewel de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het stappenplan uit het Compendium Participatiewet niet expliciet hebben genoemd, blijkt uit de beoordeling dat zij dit stappenplan wel hebben gevolgd. Dit betekent dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat het arbeidsvermogen bij appellante op 14 oktober 2021 niet duurzaam ontbreekt, zodat de Wajong-aanvraag terecht is afgewezen.
Het hoger beroep van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat zij duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikt. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat zij pas sinds september 2022 bezig zou zijn met therapie en begeleiding gericht op ASS en dat zij gedurende haar adolescentie geen behandeling of begeleiding zou hebben gehad. Appellante is namelijk al sinds 2018 onder behandeling, gericht op ASS. Ook in de periode daarvoor is sprake geweest van intensieve behandeling en begeleiding. Dat ACT in het algemeen effectief is, is onvoldoende gemotiveerd. Het is immers niet duidelijk welk effect ACT zou hebben op appellante. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante in hoger beroep daarnaast nog nadere medische informatie overgelegd, bestaande uit brieven van de psychiater van 23 mei 2018 (met een journaalregel van 28 december 2017), 10 september 2020 en 13 december 2021, een brief van de psycholoog van 5 februari 2025 en een begeleidingsplan van 24 juni 2011.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Daarnaast heeft het Uwv met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 maart 2025 gereageerd op de medische informatie die appellante in hoger beroep heeft overgelegd.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten. Dat doet de Raad aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Om recht te hebben op een Wajong-uitkering moet een betrokkene als jonggehandicapte kunnen worden aangemerkt. Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Op grond van het vierde lid wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen. Betrokkene is ook jonggehandicapte als binnen vijf jaar na haar achttiende verjaardag haar arbeidsvermogen duurzaam komt te ontbreken vanwege een ziekte of aandoening waarvan zij op haar achttiende verjaardag al beperkingen ondervond (artikel 1:1, tweede lid, van de Wajong).
4.2.
Voor appellante gaat het dus om de vraag of zij duurzaam geen arbeidsvermogen heeft op haar achttiende verjaardag ([geboortedatum] 2015) of in de periode van vijf jaar daarna (tot 15 juni 2020). Het is niet in geschil dat appellante in die periode geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) had. Zij kon niet aaneengesloten werken gedurende ten minste een periode van een uur en zij was niet ten minste vier uur per dag belastbaar. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen in die periode duurzaam was.
4.3.
De beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen betreft een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Duurzaamheid op grond van de Wajong wordt aangenomen in een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet meer kunnen ontwikkelen. [1] Gelet op de wetsgeschiedenis is hiervan sprake als een betrokkene geen enkel perspectief meer heeft op ontwikkeling en herstel is uitgesloten. [2] Als het Uwv stelt dat duurzaamheid ontbreekt, hoeft het Uwv niet te onderbouwen dat een betrokkene in de toekomst zal beschikken over arbeidsvermogen. Het Uwv moet in zo’n geval wel aannemelijk maken dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich in de toekomst op een dusdanige wijze kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan. Daarbij zijn van belang de bij betrokkene bestaande mogelijkheden tot verbetering van belastbaarheid, verdere ontwikkeling en toename van bekwaamheden. Anders dan bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen [3] kan in een situatie waarbij op lange termijn slechts een geringe kans op herstel bestaat, voor de toepassing van de Wajong (vooralsnog) geen duurzaamheid worden aangenomen. In een situatie waarin het arbeidsvermogen tijdelijk ontbreekt wordt voor de toepassing van de Wajong de duurzaamheid na een periode van tien jaar alsnog verondersteld aanwezig te zijn. [4]
4.4.
Het Uwv hanteert bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een beoordelingskader, dat is opgenomen in Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’. Volgens het beoordelingskader spreekt de verzekeringsarts zich uit over de ontwikkeling van de mogelijkheden van betrokkene, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment waarop de beoordeling betrekking heeft. In het beoordelingskader is een stappenplan (zie bijlage) opgenomen voor het onderzoek van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige naar de vraag of bij een betrokkene al dan niet sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. Voor zover de verzekeringsarts, overeenkomstig het stappenplan, niet zelfstandig over het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen kan besluiten, spreken verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zich gezamenlijk uit over de te verwachten ontwikkeling van betrokkene en of die al dan niet tot arbeidsvermogen kan leiden.
4.5.
Appellante wordt niet gevolgd in haar stelling dat zij op [geboortedatum] 2015 en in de vijf jaar daarna duurzaam niet beschikte over arbeidsvermogen. Het Uwv heeft aannemelijk gemaakt dat in die periode niet uitgesloten was dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich bij appellante nog konden ontwikkelen. Daartoe heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk toegelicht dat appellante een intelligente vrouw is die verstandelijk gezien zeker leerbaar is en met adequate therapie en begeleiding gericht op ASS voldoende inzicht kan verkrijgen en vaardigheden kan aanleren om om te gaan met haar beperkingen en om zelfstandig te leven. Haar zelfvertrouwen zal daardoor vergroot worden, hetgeen een positieve invloed zal hebben op de recidiverende depressieve klachten. De op ASS gerichte behandeling bij Dokter Bosman is in juni 2018 gestart. Uit de brief van Dokter Bosman van 4 december 2019 blijkt dat de behandeling positieve effecten heeft. Het is bekend dat bij mensen met ASS vaak sprake is van depressieve klachten als comorbiditeit, maar dat als men (beter) leert omgaan met ASS de depressieve klachten ook (duidelijk) verbeteren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan hierin worden gevolgd.
4.6.
Dat appellante al veel behandelingen heeft gevolgd en op [geboortedatum] 2020 in de afrondende fase van de behandeling bij Dokter Bosman zat, leidt niet tot een ander oordeel. Bij het eindigen van de periode die voor de Wajong relevant is (op [geboortedatum] 2020) was de behandeling bij Dokter Bosman nog niet afgerond en zou verdere behandeling plaatsvinden bij Care to Change (met onder meer EMDR). In de afsluitende brief van Dokter Bosman van 10 september 2020 worden positieve effecten van de behandeling beschreven; appellante ervaart een toename van rust en ze is meer activiteiten gaan ondernemen (o.a. sporten en verkennen van mogelijkheden met betrekking tot wonen en studie). Daarmee kan niet worden gezegd dat het ontwikkelen van arbeidsvermogen in de periode van [geboortedatum] 2015 tot [geboortedatum] 2020 uitgesloten was.
4.7.
De medische informatie die appellante in hoger beroep heeft overgelegd, maakt dit niet anders. Veel van die informatie, zoals bijvoorbeeld de brieven van psycholoog Hulshof bij wie appellante in september 2022 in behandeling kwam, ziet op de situatie van appellante ná [geboortedatum] 2020. Hieruit kan niet worden afgeleid dat het arbeidsvermogen van appellante in de periode van 15 juni 2015 tot 15 juni 2020 duurzaam ontbrak. Deze informatie doet niet af aan het feit dat appellante in juni 2020 nog niet was uitbehandeld.
4.8.
Gelet op 4.5 tot en met 4.7 heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat het ontbreken van arbeidsvermogen van appellante in de periode van [geboortedatum] 2015 tot [geboortedatum] 2020 niet duurzaam was en appellante daarom niet als jonggehandicapte is aan te merken.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft. Het verzoek om het Uwv te veroordelen in de door appellante geleden schade, wordt daarom afgewezen.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde als voorzitter en C.F.E. van Olden-Smit en E.W. Akkerman als leden, in tegenwoordigheid van A.K.F. Ouwehand als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2025.
(getekend) W.R. van der Velde
(getekend) A.K.F. Ouwehand

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong
Jonggehandicapte is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong
De ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, wordt alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong
Onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
Beoordelingskader uit Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’
“Stap 1 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of er sprake is van een progressief ziektebeeld.
Als het antwoord bevestigend is, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 2 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of de situatie van cliënt aan beide volgende voorwaarden voldoet:
* er is sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden;
* de aandoening is zodanig ernstig dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht.
Als aan deze beide voorwaarden wordt voldaan, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 3 - voor de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige samen
De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige stellen in gezamenlijk overleg vast of het ontbreken van arbeidsvermogen van de cliënt duurzaam is. Zij betrekken daarbij ten minste de volgende aspecten in onderlinge samenhang:
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verdere ontwikkeling;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot toename van bekwaamheden.
Op grond van hun gezamenlijk overleg concluderen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige of het arbeidsvermogen al dan niet duurzaam ontbreekt. De beoordeling is afgerond.

Voetnoten

1.Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong.
2.Kamerstukken II 2011/12, 33 161, nr. 3 onder 5.1.
3.Artikel 4, derde lid, van de Wet WIA.
4.Artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong.