ECLI:NL:CRVB:2025:862

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
13 juni 2025
Zaaknummer
24/337 NIOAW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang na herroeping van besluiten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, die een uitkering ontvangt op basis van de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemer (IOAW), was in beroep gegaan tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Deze besluiten, genomen op 3 juni en 28 juni 2021, hadden maatregelen opgelegd aan de appellant, die resulteerden in een vermindering van zijn uitkering. De rechtbank had deze besluiten echter herroepen, waardoor de appellant in hoger beroep geen procesbelang meer had. De Raad oordeelde dat de beoordeling van het hoger beroep voor de appellant geen feitelijke betekenis meer had, aangezien de eerdere besluiten niet meer van kracht waren. De appellant had in zijn hoger beroepschrift aangegeven dat hij ziek was en dat hij niet in staat was om adequaat te reageren op de gemeente, die hem belde met anonieme nummers. Hij eiste een schadevergoeding van € 1.500,- en terugbetaling van het griffierecht. De Raad concludeerde echter dat er geen bewijs was van schade en dat het verzoek om schadevergoeding niet op voorhand aannemelijk was. Daarom werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard en kreeg de appellant het betaalde griffierecht niet terug.

Uitspraak

24.337 NIOAW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 januari 2024, 22/2408 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
Datum uitspraak: 20 mei 2025
Zitting heeft: K.M.P. Jacobs
Griffier: A.M.J. van Erkel
De Raad heeft de zaak aan de orde gesteld op een zitting van 20 mei 2025. Partijen zijn niet verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Appellant ontvangt een uitkering ingevolge de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemer (IOAW). Het college heeft met de besluiten van 3 juni 2021 en 28 juni 2021 maatregelen opgelegd aan appellant. Het college heeft de bezwaren tegen die besluiten ongegrond verklaard met het besluit van 24 januari 2022 (bestreden besluit). Appellant heeft daardoor in de maand juni 2021 30% minder IOAW ontvangen en in de maand augustus 2021 100% minder IOAW. Het verwijt dat het college aan appellant maakte was dat hij de telefoon niet heeft beantwoord en dat hij daardoor niet heeft meegewerkt aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen juridische grondslag was voor deze maatregelen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de besluiten van 3 juni 2021 en 28 juni 2021 herroepen en bepaald dat het college aan appellant het betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt. De rechtbank heeft verder overwogen dat de vraag of appellant kan worden verweten dat hij de telefoon niet heeft beantwoord, geen bespreking behoeft, omdat er geen grond is voor de maatregelen.
In hoger beroep stelt appellant dat hij het niet eens is met de aangevallen uitspraak. Appellant stelt in zijn hoger beroepschrift dat hij ziek was, dat hij machteloos is om iets te doen tegen de gemeente, omdat hij steeds door het college wordt gebeld met anonieme telefoonnummers. Appellant eist een schadevergoeding van € 1.500,- vanwege het alsmaar korten en straffen. Verder verzoekt hij om terugbetaling van het griffierecht dat hij in hoger beroep betaalde.
De Raad komt tot het oordeel dat appellant geen procesbelang heeft bij een beoordeling van zijn hoger beroep.
Voor het antwoord op de vraag of een betrokkene voldoende procesbelang heeft, is volgens vaste rechtspraak bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. [1] Nu de rechtbank de besluiten van 3 juni 2021 en 28 juni 2021 heeft herroepen, kan een beoordeling van het hoger beroep voor hem geen feitelijke betekenis meer hebben. Dat de rechtbank volgens appellant zich ten onrechte niet heeft uitgelaten over de werkwijze van het college waarbij wordt gebeld met anonieme telefoonnummers, doet niet af aan het rechtsgevolg van het oordeel van de rechtbank.
Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven als de betrokkene een uitspraak wenst met het oog op een toekomstig verzoek om schadevergoeding. Dan is wel vereist dat het bestaan van schade als gevolg van de besluitvorming niet op voorhand onaannemelijk is. [2] In het geval van appellant is niet aan dit criterium voldaan. Het college heeft zich in het verweerschrift terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat appellant schade heeft geleden, omdat hij een nabetaling heeft ontvangen naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank. Appellant heeft niet duidelijk gemaakt, laat staan onderbouwd, hoe de door hem gestelde schade het gevolg is van het bestreden besluit. Bij gebreke van enig concreet gegeven over mogelijke schade, wordt op voorhand onaannemelijk geacht dat appellant als gevolg van het bestreden besluit schade heeft geleden. [3]
Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant het betaalde griffierecht niet terug. Van proceskosten is niet gebleken.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) A.M.J van Erkel (getekend) K.M.P. Jacobs

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 12 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4265.
2.Zie onder meer de uitspraak van 20 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:244.
3.Vergelijk de uitspraak van 21 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1674.