ECLI:NL:CRVB:2025:887

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
16 juni 2025
Zaaknummer
24/2175 WAO-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake arbeidsongeschiktheid en WAO-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 juni 2025 uitspraak gedaan over een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 15 juni 2022. Het verzoeker, die in Marokko woont, heeft verzocht om herziening van de uitspraak waarin zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering was beëindigd. Verzoeker heeft in zijn verzoekschrift van 17 juli 2024 gesteld dat hij sinds zijn werk in Nederland ziek is en geen enkele activiteit kan verrichten. Hij heeft daarbij verwezen naar medische stukken die eerder aan de Raad zijn toegezonden. De Raad heeft echter geoordeeld dat het verzoek om herziening niet-ontvankelijk is, omdat het verzoek onredelijk laat is ingediend. Dit verzoek is namelijk meer dan twee jaar na de oorspronkelijke uitspraak ingediend, terwijl er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn gesteld die een herziening rechtvaardigen. De Raad heeft daarbij artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in acht genomen, dat bepaalt dat een verzoek om herziening in de regel als onredelijk laat wordt beschouwd indien het meer dan een jaar na bekendheid met nieuwe feiten of meer dan een jaar na de datum van de uitspraak wordt ingediend. De Raad heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten, en heeft het verzoek om herziening afgewezen.

Uitspraak

24.2175 WAO-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 15 juni 2022, 21/2345 WAO (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (Marokko) (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 5 juni 2025
Zitting heeft: E. Dijt
Griffier: D. Kovac
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2025. Verzoeker is niet verschenen. Het Uwv heeft zich via beeldverbinding laten vertegenwoordigen door Y. Huisman.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Verzoeker heeft bij brief van 17 juli 2024 verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 15 juni 2022. [1] In zijn verzoekschrift heeft verzoeker vermeld dat hij, sinds hij in Nederland heeft gewerkt, erg ziek is en ziek is gebleven waardoor hij geen enkele activiteit kan verrichten. Hij heeft ter onderbouwing van zijn ziekte verwezen naar diverse (medische) stukken die hij in eerdere procedures de Raad heeft toegezonden. Verzoeker heeft verzocht om een arbeidsongeschiktheidsuitkering.
Bij uitspraak van 15 juni 2022 heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank van 26 maart 2021, 19/4799, [2] bevestigd. In deze uitspraak heeft de rechtbank het standpunt van het Uwv gevolgd dat niet gebleken is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die maken dat moet worden teruggekomen van het besluit van 25 februari 1998, waarbij de uitkering op grond van de Ziektewet is beëindigd omdat verzoeker weer arbeidsgeschikt werd geacht.
Op grond van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden genoemd in dit artikel.
Een verzoek om herziening wordt in de regel geacht onredelijk laat te zijn ingediend, indien het verzoek is ingediend meer dan een jaar nadat de indiener bekend is geworden met de daarin gestelde nieuwe feiten en omstandigheden (nova) dan wel, indien geen nova zijn gesteld, als het is ingediend meer dan een jaar na de datum van openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht. [3]
Verzoeker heeft in het verzoek om herziening van 17 juli 2024 uitsluitend gesteld dat sinds dat hij in Nederland gewerkt heeft ziek is en hij geen enkele activiteit kan verrichten en daarom aanspraak maakt op een arbeidsongeschiktheidsuitkering. De Raad overweegt dat nu in het verzoek van 17 juli 2024 geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn gesteld als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb, en dit verzoek is ingediend ruim twee jaar na de uitspraak van 15 juni 2022 waarvan herziening is verzocht, moet worden geoordeeld dat het verzoek om herziening onredelijk laat is ingediend.
Dit betekent dat het herzieningsverzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
Utrecht, 5 juni 2025
De griffier. Het lid van de enkelvoudige kamer.
(getekend) D. Kovac (getekend) E. Dijt

Voetnoten

1.CRvB 15 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1334.
2.Rb. Amsterdam 26 maart 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:2812.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 20 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1055.