ECLI:NL:CRVB:2025:91

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
24/706 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om terug te komen van Wajong-uitkering op basis van nieuwe medische feiten

In deze zaak gaat het om de afwijzing van het verzoek van appellant om terug te komen van de weigering van het Uwv om hem een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellant stelt dat er nieuwe medische feiten zijn die zijn arbeidsongeschiktheid op zijn zeventiende en achttiende jaar aantonen. Het Uwv heeft echter geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven om het eerdere besluit van 23 augustus 2010 te herzien. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak. De Raad oordeelt dat het Uwv op goede gronden heeft besloten niet terug te komen op de eerdere weigering, omdat de nieuwe medische informatie niet relevant is voor de periode waar het in deze zaak om gaat. De Raad concludeert dat appellant niet heeft aangetoond dat er nieuwe feiten zijn die de eerdere beoordeling in twijfel trekken. De uitspraak van de rechtbank blijft daarom in stand, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

24/706 WAJONG
Datum uitspraak: 15 januari 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 7 februari 2024, 23/1991 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft besloten om niet terug te komen van de weigering om appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellant blijkt uit nieuwe medische informatie dat hij op zijn zeventiende en achttiende jaar arbeidsongeschikt was. De Raad volgt dit standpunt niet. Het Uwv heeft op goede gronden geen aanleiding gezien om van de weigering terug te komen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft [gemachtigde] hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door [gemachtigde] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1975, heeft op 5 oktober 2009 een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 1998) ingediend. Bij besluit van 23 augustus 2010 heeft het Uwv geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen, omdat appellant op en na zijn achttiende verjaardag, [geboortedatum] 1993, minder dan 25% arbeidsongeschikt was. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts, met een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en een rapport van een arbeidsdeskundige ten grondslag. Appellant heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.2.
Appellant heeft op 15 februari 2022 opnieuw een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend. Bij deze aanvraag is een psychologisch onderzoeksrapport uit 2021 van Altrecht en een hulpverleningsverslag van 4 februari 2022 van Exodus overgelegd. Het Uwv heeft deze aanvraag opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 23 augustus 2010. Na onderzoek door een verzekeringsarts heeft het Uwv bij besluit van 3 mei 2022 het verzoek van appellant afgewezen, omdat in de overgelegde stukken geen nieuwe medische informatie staat die aanleiding geeft om het besluit van 23 augustus 2010 te herzien. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. In bezwaar heeft appellant medische stukken van MediAdvies uit 2022 overgelegd.
1.3.
Bij besluit van 28 februari 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
2.1.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek van het Uwv zorgvuldig is geweest. Het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is op een zorgvuldige wijze tot stand gekomen, bevat geen tegenstrijdigheden en is voldoende begrijpelijk.
2.2.
Verder heeft de rechtbank geoordeeld niet in te zien dat het medisch onderzoek onjuist zou zijn. De klachten die appellant heeft als gevolg van zijn PTSS zijn volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep ontstaan in de laatste detentieperiode waar appellant in 2019 uit is ontslagen en hebben daarom geen betrekking op het achttiende levensjaar van appellant en de vijf jaar daarna. Hetzelfde geldt voor de klachten die appellant ondervindt van de slaapapneu die in 2019 bij hem is vastgesteld. Dit zijn dus weliswaar nieuwe feiten en omstandigheden, maar die hebben geen betrekking op de periode waar het in deze zaak om gaat. De overige psychische klachten van appellant zijn volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep al bij de beoordeling in 2010 betrokken. De rechtbank ziet in wat appellant heeft aangevoerd geen reden om aan de juistheid van deze beoordeling te twijfelen. Appellant heeft zijn betoog niet onderbouwd met nieuwe medische informatie van een arts of medisch behandelaar. Ook heeft appellant niet specifiek gemaakt waarom uit de medische informatie die in het dossier zit het tegendeel zou blijken.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft daartoe – samengevat – aangevoerd dat het Uwv op grond van het psychologische onderzoeksrapport van Altrecht uit 2021 had moeten terugkomen van de weigering hem een Wajong-uitkering toe te kennen. Weliswaar is pas in 2021 de diagnose PTSS gesteld, maar op zijn achttiende verjaardag was ook al sprake van deze problematiek. Volgens appellant zijn tijdens zijn verblijf in de jeugdinrichting waar hij van zijn veertiende tot zijn achttiende onder toezicht stond medische rapporten opgesteld. Deze stukken zijn ten onrechte niet in de beoordeling betrokken. Appellant stelt zich op het standpunt dat het op de weg van het Uwv ligt om deze stukken op te vragen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit over de afwijzing van het verzoek om terug te komen van de geweigerde Wajong-uitkering in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.

Toepasselijk wettelijk kader

4. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Appellant is geboren op [geboortedatum] 1975 en heeft zijn eerste aanvraag om een Wajonguitkering vóór 18 december 2020 ingediend. Voor de vraag of appellant jonggehandicapte is en in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering, moet daarom worden gekeken of appellant op zijn zeventiende en achttiende jaar voldeed aan de criteria uit de artikelen 5 en 6 van de toenmalige Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW). [1]
4.2.
Het Uwv heeft op de aanvraag van appellant beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. [2]
4.3.
De overwegingen van de rechtbank worden onderschreven. Daaraan voegt de Raad het volgende toe.
4.3.1.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv op goede gronden niet is teruggekomen van het besluit van 23 augustus 2010. Bij de beoordeling in 2022 heeft de verzekeringsarts appellant psychisch onderzocht en is het psychologisch onderzoek van Altrecht uit 2021 in de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts heeft de diagnoses PTSS, overige specifieke persoonlijkheidsproblematiek, lichte verstandelijke beperking, overige ontwikkelingsstoornissen, milde slaapapneu en lichte OSAS vastgesteld. Daarbij is overwogen dat in 2010 een eerdere Wajong-beoordeling heeft plaatsgevonden en dat de nu gestelde diagnostiek ten aanzien van intelligentie, disharmonisch profiel en werkgeheugen en verwerkingssnelheid toen ook aan de orde was. De destijds aangenomen beperkingen hebben echter niet geleid tot toekenning van een Wajong-uitkering. De klachten die appellant nu presenteert waren tenminste gedeeltelijk ook al in 2009 aanwezig; dat nu wordt gesproken over mogelijke persoonlijkheidsproblematiek en mogelijke ontwikkelingsproblematiek is een andere waardering van bekende gegevens. Een deel van de klachten is blijkens het psychologisch onderzoek van Altrecht pas sinds twee jaar aanwezig, waaronder de PTSS. De PTSS-problematiek betreft een andere, latere medische diagnose. Van nieuwe medische feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de achttiende leeftijd of vijf jaar daarna is geen sprake. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens overwogen dat de recente onderzoeksbevindingen bij Altrecht het reeds in 2009 verzekeringsgeneeskundig onderzoek onderschrijven. Medische gegevens van voor en rond het achttiende levensjaar zijn niet aanwezig. Reeds bij het onderzoek in 2009 waren deze gegevens niet beschikbaar. In de FML uit 2010 zijn uitgebreide beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren opgenomen, rekening houdend met de ontwikkelingsstoornis, persoonlijkheidsproblematiek en het middelengebruik. Het onderzoek van Altrecht ziet op de huidige situatie. Een deel van de klachten was reeds aanwezig op de achttiende verjaardag van appellant. Deze klachten zijn meegewogen bij de eerste Wajong-beoordeling in 2010 en daarvoor zijn beperkingen vastgelegd in de hiervoor genoemde FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat per de achttiende verjaardag geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die aanleiding geven de FML te herzien. De huidige klachten van de PTSS zijn een nieuw feit sinds 2019. Klachten en beperking als gevolg van deze aandoening blijven derhalve buiten beschouwing.
4.3.2.
De Raad volgt de overwegingen van de verzekeringsartsen. De verzekeringsartsen hebben inzichtelijk gemotiveerd dat de stukken die appellant bij zijn aanvraag (het psychologisch onderzoeksrapport van Altrecht uit 2021) en in bezwaar (de medische stukken van MediAdvies uit 2022) heeft overgelegd geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn waaruit de onjuistheid van de eerdere Wajong-beoordeling in 2010 blijkt. Bij die beoordeling is appellant eind 2009 psychisch onderzocht door de verzekeringsarts, die medische informatie van een psycholoog van AREA uit 2009 heeft meegewogen. Uitgaande van de diagnose antisociale persoonlijkheidsstoornis, ADHD en THC addictie zijn in een FML beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren vastgesteld. Weliswaar wordt in het rapport van Altrecht gesproken over PTSS-klachten, maar hieruit blijkt niet dat die klachten ook al op het zeventiende en achttiende jaar van appellant, dan wel in de vijf jaar daaropvolgend, speelden. Dit rapport geeft daarom geen aanleiding de door de verzekeringsarts in 2010 bij appellant aangenomen psychische beperkingen voor onjuist te houden.
4.3.3.
Anders dan appellant heeft gesteld, ligt het op zijn weg om zijn verzoek om terug te komen van de eerdere Wajong-beoordeling te onderbouwen met stukken waaruit de onjuistheid van die beoordeling blijkt. De beroepsgrond dat het Uwv de medische stukken uit de periode van de jeugddetentie van appellant had moeten opvragen slaagt daarom niet. Daarbij is ook van belang dat het hier gaat om een (herhaalde) laattijdige aanvraag, die het vaststellen van de exacte medische situatie in het verleden bemoeilijkt. Dit komt naar vaste rechtspraak voor risico van de laattijdige aanvrager. [3] Daarbij merkt de Raad op dat uit het rapport van de verzekeringsarts dat in het kader van de eerste Wajong-aanvraag is opgesteld volgt dat destijds informatie bij de huisarts is opgevraagd, maar geen reactie werd ontvangen en dat ook het verzoek aan appellant zelf om alsnog gegevens te doen toekomen destijds onbeantwoord bleef.
4.3.4.
Uit het voorgaande volgt dat het Uwv zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat appellant geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft gesteld die maken dat het Uwv had moeten terugkomen van het besluit van 23 augustus 2010. Nu de onjuistheid van het oorspronkelijke besluit niet is komen vast te staan, is er geen aanleiding voor het oordeel dat de afwijzing van het verzoek om terug te komen van dat besluit evident onredelijk is.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.H. Harbers, in tegenwoordigheid van S.S. Blok als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2025.
(getekend) D.H. Harbers
(getekend) S.S. Blok

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 4:6 van de Awb
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Artikel 5 van de AAW
1. Arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen. […]
Artikel 6 van de AAW
1. Recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft: […]
b. de verzekerde, die op de dag, waarop hij 17 jaar wordt, arbeidsongeschikt is;
zodra hij onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt is geweest, indien hij na afloop van deze periode nog arbeidsongeschikt is. [..]
6. Voor de toepassing van het bepaalde in de vorige leden wordt niet als arbeidsongeschikt beschouwd degene, die minder dan 25% arbeidsongeschikt is.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Raad van 8 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1111.
2.Zie de uitspraken van de Raad van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872, en 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115.
3.Zie onder meer de uitspraken van de Raad van 24 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO9240 en 27 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ6477.