In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan over de berekening van de omvang van het persoonsgebonden budget (pgb) voor meerzorg aan betrokkene, die zorg ontvangt van haar moeder. De Raad oordeelt dat het zorgkantoor ten onrechte het uurtarief voor de zorg van de moeder heeft afgebouwd naar dat van een niet-professionele zorgverlener. De moeder verleent al dertig jaar zorg aan betrokkene tegen een uurtarief van € 29,-, dat jarenlang uit het pgb is betaald. De Raad stelt vast dat de rechtbank buiten de omvang van het geding is getreden door het oordeel niet te beperken tot de meerzorg. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, maar met verbetering van gronden, en oordeelt dat het zorgkantoor een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen zonder het uurtarief van de moeder af te bouwen. De Raad veroordeelt het zorgkantoor in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 3.174,50 en bepaalt dat het zorgkantoor het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136,- vergoedt.