In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Betrokkene, een rolstoelafhankelijke huurder van een Fokuswoning, had een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening om haar tuin te kunnen bereiken met een plateaulift. Het college had deze aanvraag afgewezen, stellende dat het niet verantwoordelijk was voor de plateaulift omdat eerder subsidie was verleend aan de verhuurder voor de plaatsing en het onderhoud ervan. De rechtbank Rotterdam oordeelde dat de plateaulift een individuele woningaanpassing is en dat het college ten onrechte had geconcludeerd dat het niet verantwoordelijk was voor de lift. Het college ging in hoger beroep, maar de Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd en dat het college niet aannemelijk had gemaakt dat de plateaulift een algemene voorziening was. De Raad vernietigde het nadere besluit van het college en droeg het college op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij het college moet onderzoeken welke maatwerkvoorziening passend is voor betrokkene. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van betrokkene.