In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning aan appellant. De Raad oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag appellant terecht in aanmerking heeft gebracht voor een persoonsgebonden budget (pgb) voor 120 minuten huishoudelijke ondersteuning per week, ingaande op 1 maart 2021. Het medisch advies van de GGD werd als zorgvuldig beoordeeld, en de Raad verwierp de stelling van appellant dat het advies onzorgvuldig tot stand was gekomen. Daarnaast werd appellant schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, die met bijna zes maanden was overschreden. De Raad oordeelde dat de overschrijding zowel aan het college als aan de bestuursrechter te wijten was. De uitspraak volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het beroep van appellant gegrond had verklaard. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak, verklaarde het beroep tegen het besluit van 23 juni 2021 gegrond en het beroep tegen het besluit van 23 november 2023 ongegrond. Tevens werden proceskosten en griffierecht vergoed aan appellant.